Trefwoord(en) | Aard van de relatie Uitzondering geheimhoudingsplicht Vertrouwensbeginsel |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Exploitatievergunning coffeeshop |
Wetsartikel(en) | Art. 3 lid 2 sub a Art. 3 lid 3 sub a Art. 3 lid 4 Art. 28 lid 3 |
Hoofdpunten
- Zie tevens:
- 09-09-2009 Rechtbank Breda (VV) LJN: BK2704.
-
17-08-2011 Raad van State LJN: BR5186.
- r.o. 2.4. Inzage in het BIBOB-advies is niet nodig voor een zinvolle betwisting van de aan het besluit ten grondslag gelegde feiten. Het primaire besluit bevat immers een uitgebreide en gespecificeerde opsomming van deze feiten. Hiermee heeft de betrokkene ruim voldoende gelegenheid voor een inhoudelijke betwisting gekregen.
- r.o. 2.4. Dat een derde (die strafbare feiten heeft gepleegd) vóór het bestreden besluit ontslagen is, doet niet af aan het ernstig gevaar. De rechtbank verwijst daarbij naar overweging 2.4.1 van de volgende uitspraak:
-
24-01-2007 Raad van State LJN: AZ6847.
- r.o. 2.4. Er is niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank dat er “geen sprake is van een schriftelijke, uitdrukkelijke en aan verweerder toe te rekenen toezegging dat de […] exploitatievergunning niet zal worden ingetrokken.” In dit kader acht de rechtbank ook relevant dat:
- de bevoegdheid tot (ambtshalve) toepassing van artikel 3 van de Wet BIBOB los staat van een uit de APV voortkomende bevoegdheid; en
- de vergunning – zoals onbetwist is gesteld – slechts is verleend om te kunnen voldoen aan de uit de APV voortkomende beslistermijn.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 843 HOREC
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[Naam 1], h.o.d.n. "coffeeshop [Onderneming 1]",
wonende te Tilburg, eiseres,
gemachtigde mr. D. Moszkowicz,
en
de burgemeester van de gemeente Tilburg,
verweerder,
- Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2009 met kenmerk PU/BOZ/1284/1073 (primair besluit), verzonden op
dezelfde datum, heeft verweerder een op 17 december 2008 aan eiseres verleende exploitatie-
vergunning ingetrokken. Op 30 juli 2009 heeft eiseres bezwaar tegen het primaire besluit ge
maakt.
Op 30 juli 2009 heeft eiseres gevraagd om het primaire besluit, bij wijze van voorlopige voorziening, te schorsen. In zijn uitspraak van 9 september 2009 met procedurenummer 09 / 3375
heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2010 (bestreden besluit), verzonden op 3 februari 2010, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Op 24 februari 2010 heeft eiseres beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.
Op 31 maart 2010 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Bij deze gelegenheid heeft verweerder op de voet van 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om geheimhouding van enkele op de zaak betrekking hebbende stukken.
Bij beslissing van 17 mei 2010 heeft een andere kamer van de rechtbank het verzoek om geheimhouding gehonoreerd en bepaald dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de in die beslissing nader omschreven stukken. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om mede op grond van die stukken uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 oktober 2010. Eiseres en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. O.P. de Gier.
- Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden
Per 1 november 1990 wordt in het pand [adres 1] te Tilburg, onder de naam "[onderneming 1]", een coffeeshop geëxploiteerd. Deze inrichting wordt hierna ook wel aangeduid als: coffeeshop. Aanvankelijk traden [naam 2], [naam 3] en [naam 4] op als leidinggevenden van de coffeeshop, blijkens de bij besluit van 20 augustus 2007 (kenmerk:
PP//225/212) aan eiseres verleende vergunning voor de exploitatie van de coffeeshop.
Op 23 september 2008 heeft eiseres gevraagd om verlening/wijziging van de voor de coffeeshop verleende vergunning, wegens de komst van [naam 5] en [naam 6] als nieuwe leidinggevenden. Bij besluit van 17 december 2008 (kenmerk 253483/887/720) heeft verweerder aan eiseres een vergunning voor de exploitatie de coffeeshop verleend. De exploitatievergunning van 17 december 2008 berust op artikel 38, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Tilburg 2005 (APV).
Naar aanleiding van een tip van de officier van justitie van 9 december 2008 heeft verweerder onderzoek laten verrichten door Landelijk Bureau Bibob. Blijkens de gedingstukken heeft dit bureau op 12 juni 2009 aan verweerder schriftelijk geadviseerd over de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
Uit voornoemd advies van 12 juni 2009 heeft verweerder geconcludeerd dat ernstig gevaar bestaat voor het gebruik van de coffeeshop voor het plegen van strafbare feiten. Deze conclusie heeft de aanleiding tot het primaire besluit gevormd. Het daartegen gerichte bezwaar heeft voor verweerder geen reden voor herroeping van de gewraakte intrekking gevormd.
Wel heeft hij uitdrukkelijk bepaald dat de intrekking van de exploitatievergunning van 17 december 2008 is gebaseerd op artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob.
2.2 Eiseres staat op het standpunt dat verweerder de exploitatievergunning van 17 december 2008 ten onrechte heeft ingetrokken.
Ter ondersteuning van dit standpunt heeft eiseres allereerst betoogd dat uit de door verweerder gestelde feiten niet kan worden afgeleid dat sprake is van een situatie als bedoeld artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat zij geen strafblad heeft, dat de banden tussen haar en de in het primaire besluit als verdacht aangemerkte personen zijn doorgesneden, en dat verweerder zich overigens slechts baseert op vermoedens en vage suggesties.
Verder heeft eiseres betoogd dat de handelwijze van verweerder in strijd komt met het vertrouwensbeginsel. Daartoe heeft eiseres - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verweerder de aanvraag van 23 september 2008 op 17 december 2008 onvoorwaardelijk heeft gehonoreerd, ondanks het signaal dat op 9 december 2008 door de officier van justitie is afgegeven.
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, alsmede om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Verder heeft eiseres verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die tijdens de bezwaar- en beroepsfase zijn gemaakt, en tot vergoeding van andere schade.
2.3 Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen, voor zover deze bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Artikel 3, derde lid, van de Wet Bibob bepaalt dat, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld
in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, de mate van het gevaar wordt vastgesteld op basis van:
- feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
- ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
- de aard van de relatie en
- het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
Artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de Wet Bibob bepaalt de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid staat, indien een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob vindt de intrekking, bedoeld in het eerste
lid, slechts plaats indien deze evenredig is met:
- de mate van het gevaar en
- voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
2.4 De rechtbank neemt als vaststaand aan dat de feiten die verweerder aan de gewraakte intrekking ten grondslag heeft gelegd, juist zijn. Eiseres heeft de juistheid van deze feiten immers niet betwist, maar slechts anders dan verweerder gewaardeerd door te spreken over "vermoedens" en "vage suggesties". Eiseres heeft echter ruim voldoende gelegenheid voor een inhoudelijk betwisting gekregen. Het primaire besluit bevat immers een uitgebreide en gespecificeerde opsomming van feiten die verweerder bij het bestreden besluit heeft betrokken, zodat inzage in het advies van het Landelijk Bureau Bibob niet nodig is voor een zinvolle betwisting van deze feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de hiervoor bedoelde feiten - zeker als deze in onderling verband worden beschouwd - de conclusie dat ernstig gevaar bestaat van het gebruik van de coffeeshop voor het plegen van strafbare feiten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat nagenoeg alle in het primaire besluit aangeduide feiten samenhangen met de overtreding van de Opiumwet of concrete aanwijzingen voor zo'n overtreding, dat een aantal van deze overtredingen van recente datum is, en dat meergenoemde overtredingen deels zijn gepleegd door personen die familiebanden met eiseres hebben.
Het zojuist bedoelde oordeel wijzigt niet door de stelling van eiseres dat zij [naam 3] en [naam 6] heeft ontslagen per 1 juli 2009, na bekend te zijn geworden met verweerders voornemen tot intrekking van de exploitatievergunning van 17 december 2008. In zoverre verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 2.4.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 januari 2007 met LJ-nummer AZ6847.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de gewraakte intrekking niet voldoet aan het vereiste van artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob, reeds omdat eiseres op dit punt geen specifieke beroepsgronden heeft geformuleerd.
De rechtbank ziet evenmin reden voor het oordeel dat de handelwijze van verweerder in strijd komt met het vertrouwensbeginsel. Daartoe overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een schriftelijke, uitdrukkelijke en aan verweerder toe te rekenen toezegging dat de op 17 december 2008 verleende exploitatievergunning niet zal worden ingetrokken. In dit kader acht de rechtbank relevant dat de bevoegdheid tot (ambtshalve) toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob los staat van de bevoegdheid tot toepassing van artikel 38, eerste lid, van de APV, en dat de aanvraag van 23 september 2008 - zoals verweerder onbetwist heeft gesteld - slechts is gehonoreerd om te kunnen voldoen aan de in artikel 38, vierde lid, van de APV genoemde beslistermijn.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit rechtens stand kan houden. Daarom zal zij het beroep ongegrond verklaren.
2.5 Nu de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren, ziet zij geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Om dezelfde reden zal de rechtbank het verzoek van eiseres om vergoeding van andere schade afwijzen.
- Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af;
- wijst het verzoek om vergoeding van andere schade af.
Aldus gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en door deze en mr. L.M. Koenraad, griffier, ondertekend,