Overslaan en naar de inhoud gaan
Rijksoverheid logo
Justis Ministerie van Justitie en Veiligheid
  • Home
  • Producten

    • Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)
      Voor een (nieuwe) baan is vaak een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) nodig.
    • VOG politiegegevens (VOG P)
      Bij de screening voor een VOG P worden altijd politiegegevens geraadpleegd.
    • VOG voor rechtspersonen (VOG RP)
      Een VOG RP kan nodig zijn bij een contractafsluiting of om lid te worden van een brancheorganisatie.
    • Naamswijziging
      U kunt uw achternaam laten wijzigen wanneer u hinder ondervindt door het gebruik van uw achternaam.
    • Wet wapens en munitie
      U moet bij Justis zijn voor administratief beroep en het aanvragen van een ontheffing.
    • Buitengewoon opsporingsambtenaar
      Als boa-werkgever vraagt u bij Justis een (verlenging van een) akte van opsporingsbevoegdheid aan.
    • Gedragsverklaring aanbesteden
      Veel overheidsopdrachten moeten worden aanbesteed op grond van Europese aanbestedingsregels.
    • Particuliere beveiliging en recherche
      Justis verleent de vergunning voor particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
    • Wet Bibob
      Overheden kunnen Bibob-onderzoek (laten) uitvoeren om te voorkomen dat zij criminele activiteit mogelijk maken.
    • Gratie
      Gratie is vermindering, verandering of kwijtschelding van een straf die de rechter heeft opgelegd.
    • Huwelijk
      Een verzoek tot huwelijksdispensatie of trouwen bij volmacht kan in sommige gevallen worden ingediend.
    • Garantstellingsregeling curatoren
      Als in een faillissement niet genoeg geld overblijft voor onderzoek kan de curator gebruik maken van de GSR.
    • Toezicht op rechtspersonen
      Netwerktekeningen en risicomeldingen helpen bij de bestrijding van misbruik door bedrijven.
    • Bijzondere opsporingsdienst
      Justis kan opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten bevoegdheden toekennen.
    Scroll voor meer producten
  • Service & Contact

    • Contactmogelijkheden
      U kunt op verschillende manieren contact opnemen.
    • Veelgestelde vragen
      Mogelijk wordt uw vraag al beantwoord in onze veelgestelde vragen.
    Scroll voor meer producten
  • Justis
  • Nieuws
  • Wat is een VOG?
  • Zo werkt de VOG-aanvraag
  • VOG aanvragen als u niet staat ingeschreven in de BRP

AMS 16/4446 - Rechtbank Amsterdam - 30-11-2016

Trefwoord(en) Ernstig gevaar a-grond Zakelijk samenwerkingsverband Samenhang Vergewisplicht Ernstig gevaar b-grond
Toepassingsgebied(en) Exploitatievergunning horeca Drank- en horecavergunning
Wetsartikel(en) Art. 3 lid 1 sub a Art. 3 lid 1 sub b

Hoofdpunten

· Zie tevens:

27-07-2016 Rechtbank Amsterdam (VV) ECLI:NL:RBAMS:2016:4736

26-08-2015 Raad van State ECLI:NL:RVS:2015:2721

· Bij besluit van 26 april 2016 heeft de burgemeester geweigerd een exploitatievergunning en drank- en horecavergunning te verlenen.

· R.o. 5: Er wordt ingegaan op de vergewisplicht.

· R.o. 6.3: De rechtbank is anders dan de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een ernstig gevaar op de a-grond, nu de betrokkene “in relatie staat tot strafbare feiten die verband houden met overtredingen van de AWR, welke feiten gedurende lange tijd en in het meer recente verleden zijn gepleegd”.

o R.o. 6.3: Dat geen sprake is van een a-grond nu hoge nafheffingsaanslagen en boetes zijn opgelegd, waarvan de betaling is verzekerd door beslagen, gaat niet op. Er heeft namelijk (nog) geen tenuitvoerlegging van het beslag plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat ondanks de beslaglegging wel sprake is van aan A-grond: “Zolang het beslag niet is geëffectueerd, wordt, zij het niet vrijelijk, nog altijd beschikt over deze panden.”

o R.o. 6.3: Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2015 niet “dat als betaling is verzekerd door beslagen men niet meer de beschikking heeft over wederrechtelijk verkregen voordeel.” In de uitspraak waarnaar wordt verwezen was sprake van twee ontnemingsmaatregelen, waarbij beide maatregelen zijn voldaan.

o R.o. 6.3: Er is tevens sprake van een A-grond aangezien de aanslagen en boetes (nog) niet zijn betaald.

· R.o. 7.3: Met betrekking tot de B-grond oordeelt de rechter dat aan het samenhangcriterium is voldaan met betrekking tot overtredingen van de AWR en de Opiumwet: “de aangevraagde vergunning voor de exploitatie van een horecagelegenheid [kan] het plegen van deze strafbare feiten […] faciliteren.” Dat binnen het bedrijf geen speelautomaten stonden (waar de AWR overtredingen op zien) en geen softdrugs werden verkocht, doet hier niet aan af.

· R.o. 7.3: Er is sprake van een zakelijk samenwerkingsverband “omdat de heer [naam], in persoon en als bestuurder, betrokken is bij het horecabedrijf waarvoor de vergunningen zijn aangevraagd.

· R.o. 7.5: “De rechtbank is van oordeel dat, daargelaten de overtreding van de Opiumwet, de overtredingen van de AWR die gedurende vier jaar hebben plaatsgevonden en waarbij een substantieel wederrechtelijk voordeel is verkregen, op zichzelf beschouwd voldoende zijn om te spreken van een ernstig gevaar.”

Uitspraak

30-11-2016 Rechtbank Amsterdam AMS 16-446

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 16/4446

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. J. de Groot),

en

de burgemeester van de gemeente Amstelveen, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Blonk).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiseres een exploitatievergunning en drank- en horecavergunning te verlenen voor [het horecabedrijf] gelegen aan [adres]. Tevens heeft verweerder eiseres, onder aanzegging van bestuursdwang, gelast dit horecabedrijf te sluiten voor 2 mei 2016 om 10:00 uur.

Bij besluit van 1 juli 2016, verzonden op 4 juli 2016, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met dien verstande dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn om 10:00 uur op de zesde dag na verzending van dit besluit.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] (bestuurder van eiseres) en [naam 2] (bedrijfsleidster van [het horecabedrijf]), bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door M. de Groot en A. A. de Bruin.

Overwegingen

1.1. Eiseres heeft begin 2015 een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning aangevraagd voor [het horecabedrijf] gelegen aan [adres]. Verweerder heeft, na ontvangst van een daartoe strekkend advies van de officier van justitie, het Landelijk Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (het Bureau) om advies gevraagd. Verweerder heeft eiseres hierover geïnformeerd bij brief van 25 november 2015.

1.2. Op 8 april 2016 heeft het Bureau een advies uitgebracht aan verweerder. Het Bureau is in dit advies tot de conclusie gekomen dat ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede gebruikt zullen worden om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen. Verweerder volgt dit advies van het Bureau en heeft bij het primaire besluit de gevraagde vergunningen geweigerd en bevolen om, onder aanzegging van bestuursdwang, het horecabedrijf te sluiten. Het advies van het Bureau is samen met het primaire besluit aan eiseres gestuurd. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank om een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 29 april 2016 (AMS 16/2899) het verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst, voor zover eiseres daarbij onder aanzegging van bestuursdwang is gelast het horecabedrijf te sluiten tot de te nemen beslissing op bezwaar.

2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres gegrond verklaard omdat eiseres geen mogelijkheid is geboden om een zienswijze in te dienen voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd met dien verstande dat een nieuwe sluitingsdatum is gegeven.

2.2. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend en hangende dit beroep de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gevraagd. Op 8 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen inhoudende dat verweerder geen uitvoering mag geven aan het bestreden besluit tot op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Bij uitspraak van 27 juli 2016 (AMS 16/4423) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen en bepaald dat eiseres het horecabedrijf dient te hebben gesloten uiterlijk om 10:00 uur op de zesde dag na verzending van de uitspraak.

3.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen procesbelang heeft omdat eiseres geen horecabedrijf meer kan exploiteren. Volgens verweerder is inmiddels de huurovereenkomst ontbonden en de inventaris overgedragen aan [besloten vennootschap]. Eiseres voert aan dat zij in het horecabedrijf heeft geïnvesteerd en veertien maanden het horecabedrijf heeft geëxploiteerd voordat zij het moest sluiten. Zij heeft door de sluiting aanzienlijke schade geleden. Eiseres voert aan dat zij nog steeds bestaat. Ter onderbouwing heeft eiseres ter zitting een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd van 6 september 2016. Daaruit blijkt dat eiseres nog steeds staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

3.2. De rechtbank overweegt als volgt. Voor het antwoord op de vraag of eiseres nog voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Voorts kan, volgens vaste rechtspraak, de indiener belang hebben bij een inhoudelijke oordeel indien hij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de aangevochten bestuurlijke besluitvorming. Eiseres is een rechtspersoon die, blijkens het overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel, als activiteit heeft het uitoefenen van een horeca onderneming. De omstandigheid dat eiseres ter plaatse geen horecabedrijf meer uitoefent wil niet zeggen dat eiseres heeft opgehouden te

bestaan. Dat eiseres schade heeft geleden als gevolg van de sluiting van [het horecabedrijf] acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Dit betekent dan ook dat eiseres procesbelang heeft bij een inhoudelijke beslissing van de rechtbank op het voorliggende beroep.

4.1. Verweerder heeft de gevraagde exploitatievergunning geweigerd in de eerste plaats op grond van artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). De gevraagde drank- en horecavergunning heeft verweerder geweigerd in de eerste plaats op grond van artikel 27, derde lid, van de Drank- en Horecawet (DHW).

4.2. Artikel 27, derde lid, van de DHW bepaalt dat een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

4.3. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of b. strafbare feiten te plegen.

4.4. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet Bibob wordt, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,

b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

c. de aard en de relatie en

d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.

4.5. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet Bibob wordt, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, de mate van het gevaar

vastgesteld op basis van:

a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,

b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

c. de aard en de relatie en

d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.

4.6. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob staat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede lid, indien:

a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,

b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of,

c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft clan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.

4.7. Op grond van artikel 3, vijfde lid, onder a en b, van de Wet Bibob vindt de weigering dan wel intrekking van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, slechts plaats indien deze evenredig is met:

a. de mate van het gevaar en

b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.

5. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de expertise van het Bureau. Dit neemt niet weg dat het zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig ofte weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met wat overigens bekend is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8132). Uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen benutten (a- grond).

6.1. Uit het advies van het Bureau van 8 april 2016 blijkt onder meer het volgende. De Belastingdienst heeft op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) met betrekking tot de kansspelbelasting en vennootschapsbelasting naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd over de periode 1 juli 2008 tot en met 31 december 2012 aan [besloten vennootschap]. Deze aanslagen en boetes zijn inmiddels onherroepelijk geworden. Volgens het Bureau is sprake van een ernstig vermoeden dat [besloten vennootschap] zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de AWR. [Besloten vennootschap] is financier van eiseres en staat tevens in een zakelijk dienstverband tot eiseres. Volgens het Bureau is een groot financieel voordeel behaald met de deze overtredingen. De naheffingsaanslag kansspelbelasting bedraagt in totaal € 123.645,- en de vergrijpboete € 132.045,-. De navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en de vergrijpboete bedragen € 19.263, respectievelijk € 2.220, -. Op de genoemde bedragen is, exclusief de heffingsrente, slechts € 975,- afbetaald.

6.2. Eiseres betwist dat sprake is van geldelijk voordeel met betrekking tot de overtredingen van de AWR. Er zijn immers hoge naheffingsaanslagen en aanzienlijke boetes opgelegd. Eiseres heeft in dat verband verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2721). Daaruit kan volgens eiseres worden afgeleid dat indien de aanslagen en boetes daadwerkelijk zouden zijn betaald, het voordeel is weggenomen en dus geen sprake is van geldelijk voordeel. Verder kan volgens eiseres uit deze uitspraak worden afgeleid dat ook het feit dat betaling is verzekerd door beslagen een relevante omstandigheid is. Uit het advies van het Bureau blijkt dat op alle panden van [naam 2] en op het pand van [besloten vennootschap] executoriaal beslag is gelegd. Er is dus zekerheid voor betaling van de belastingschuld, terwijl ook niet kan worden gesteld dat [naam 2]/[besloten vennootschap] nog over het vermeende voordeel kunnen beschikken. Het vermogen is, volgens eiseres, ten gevolge van de beslagleggingen niet meer vrij beschikbaar. Onder deze omstandigheden kan verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat aannemelijk is dat [naam 2] /[besloten vennootschap] nog steeds de beschikking heeft over het wederrechtelijk gekregen voordeel.

6.3. De rechtbank is, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat verweerder het standpunt heeft mogen innemen dat zich een ernstig gevaar voordoet dat de gevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen op geld waardeerbare voordelen te benutten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob, en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank komt, gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten die verband houden met overtredingen van de AWR, welke feiten gedurende lange tijd en in het meer recente verleden zijn gepleegd. Dit wordt door eiseres ook niet bestreden. De rechtbank acht hierbij voldoende aannemelijk dat eiseres hiermee een (groot) geldelijk voordeel heeft verkregen. De beroepsgrond van eiseres dat uit de overtredingen van de AWR voor haar geen geldelijk voordeel is voortgevloeid omdat haar hoge naheffingsaanslagen en boetes zijn opgelegd, waarvan de betaling is verzekerd door beslagen gaat niet op. Niet is in geschil dat op alle panden van [naam 2] en op het pand van [besloten vennootschap] executoriaal beslag is gelegd Er heeft echter (nog) geen tenuitvoerlegging van het beslag plaats gevonden. Zolang

het beslag niet is geeffectueerd, wordt, zij het niet vrijelijk, nog altijd beschikt over deze panelen. Voorts is niet in geschil dat de aanslagen en boetes, op een klein bedrag na, (nog) niet zijn betaald. Onder deze omstandigheden kan niet worden staande gehouden dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is weggenomen. Anders dan eiseres stelt volgt, naar het oordeel van de rechtbank, uit de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2015 niet dat als betaling is verzekerd door beslagen men niet meer de beschikking heeft over wederrechtelijk verkregen voordeel. In die zaak was sprake van twee ontnemingsmaatregelen. Bij één van die maatregelen was de betaling verzekerd doordat conservatoir beslag was gelegd. Echter, blijkens de uitspraak, zijn allebei de maatregelen voldaan. De zaak van eiseres is reeds om deze reden niet op één lijn te stellen met voornoemde zaak. De beroepsgrond faalt.

Strafbare feiten plegen (b-grond)

7.1. Eiseres voert aan dat niet is voldaan aan het samenhangcriterium, nu de strafbare feiten (overtreding van de AWR en de Opiumwet) geen verband houden met de exploitatie van het horecabedrijf door eiseres. De activiteiten van eiseres liggen niet in het verlengde van [besloten vennootschap] en de coffeeshop van [naam 2].

7.2. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of zich een gevaar voordoet dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet Bibob feiten en omstandigheden worden betrokken die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven.

7.3. Het Bureau heeft in het advies uiteengezet welke feiten en omstandigheden doen vermoeden dat [naam 2] als vertegenwoordiger van [besloten vennootschap] feitelijk leiding heeft gegeven aan het handelen in strijd met de AWR zoals hiervoor aangegeven. Volgens het Bureau was [naam 2] alleen, dan wel voornamelijk verantwoordelijk voor de administratie van [besloten vennootschap]. Daarmee was hij ook de degene die bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen te nemen om gebreken in de administratie te voorkomen. Bovendien is hij enig bestuurder en grootaandeelhouder van [besloten vennootschap]. Dat maakt volgens het Bureau de bevoegdheid om in te grijpen alleen maar sterker. Aan het samenhangcriterium is voldaan omdat de aangevraagde vergunning het mogelijk maakt deze strafbare feiten te plegen. Voorts heeft het Bureau uiteengezet op grond van welke feiten en omstandigheden het Bureau tot de slotsom is gekomen dat sprake is van

een ernstig vermoeden dat [naam 2] heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. Aan het samenhangcriterium is, aldus het Bureau, voldaan omdat de strafbare feiten deels zijn gepleegd bij een horecaonderneming en de vergunningaanvraag eveneens toeziet op de exploitatie van een dergelijk type onderneming en omdat de aangevraagde vergunning het mogelijk maakt om deze strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het advies van het Bureau, er vanuit heeft mogen gaan dat [naam 2] terecht in relatie is gebracht met overtredingen van de AWR en Opiumwet Verder mocht verweerder er van uit gaan dat er een zakelijk samenwerkingsverband bestaat, omdat [naam 2], in persoon en als bestuurder, betrokken is bij het horecabedrijf waarvoor de vergunningen zijn aangevraagd. Ook heeft verweerder er vanuit mogen gaan dat de aangevraagde vergunning voor de exploitatie van een horecagelegenheid het plegen van deze strafbare feiten kan faciliteren. De stelling van eiseres dat in [onderneming] geen speelautomaten stonden en geen soft drugs werden verkocht kan hier niet aan af doen. Gelet op de rechtspraak van de Afdeling acht de rechtbank de omstandigheid dat de gevraagde vergunning het mogelijk maakt om deze strafbare feiten te plegen in dit geval voldoende voor het oordeel dat aan het samenhangcriterium is voldaan.

7 .4. Eiseres voert voorts aan dat sprake is van een gering aantal niet al te ernstige feiten gepleegd door partijen waarmee eiseres het zakelijk dienstverband zou willen en kunnen beëindigen.

7.5. De rechtbank is van oordeel dat, daargelaten de overtreding van de Opiumwet, de overtredingen van de AWR die gedurende vier jaar hebben plaatsgevonden en waarbij een substantieel wederrechtelijk voordeel is verkregen, op zichzelf beschouwd voldoende zijn om te spreken van ernstig gevaar. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat een ernstige mate van gevaar bestaat dat de gevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob. De rechtbank merkt overigens op dat ten tijde van het bestreden besluit het zakelijk dienstverband niet was beëindigd.

8. Nu verweerder de weigering van de vergunningen reeds op artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob kon baseren, behoeven de overige grondslagen van het bestreden besluit geen bespreking meer. Hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

9.1. Eiseres voert aan dat zij in haar belangen is geschaad omdat is verzuimd eiseres een zienswijze te laten indienen voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit. In dit verband voert eiseres aan dat het voor de hand had gelegen dat verweerder, na ontvangst van de zienswijze nader advies had gevraagd aan het Bureau alvorens een beslissing te nemen. De omstandigheid dat eiseres in het kader van de bezwaarschriftenprocedure de gelegenheid heeft gehad te reageren op het Bibob-advies heeft dit gebrek niet geheeld.

9.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in de bezwaarfase voldoende in de gelegenheid is geweest om bezwaren naar voren te brengen en commentaar te leveren op het advies van het Bureau en het primaire besluit. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd is voor verweerder geen aanleiding geweest om een ander standpunt in te nemen. Ter zitting heeft verweerder hier aan toegevoegd dat verweerder in de bezwaarfase telefonisch contact heeft opgenomen met het Bureau, maar dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding vormde voor een nader advies van het Bureau. Het indienen van een zienswijze door eiseres zou dan ook niet tot een ander besluit hebben geleid, aldus verweerder.

9.3. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat eiseres ten onrechte geen gelegenheid heeft gekregen een zienswijze in te dienen voorafgaand aan het primaire besluit. In artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven regel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of het beroep beslist in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat belanghebbende daardoor niet is benadeeld. De rechtbank acht, mede gelet op hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, niet aannemelijk dat eiseres door deze gang van zaken is benadeeld.

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mr. P. Sloot en mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

  • Service

    • Privacy
    • Klachtenprocedure
    • Servicegarantie
    • Help
  • Over deze site

    • Cookies
    • Toegankelijkheid
  • Contact en adres

    • Contact
    • Post- en bezoekadres Justis
    • Routebeschrijving

Volg ons

LinkedIn
Twitter
YouTube