Trefwoord(en) | Adviesaanvraag Proportionaliteit adviesaanvraag Zakelijk samenwerkingsverband |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Exploitatievergunning horeca Drank- en horecavergunning |
Wetsartikel(en) | Art. 3 lid 4 sub c Art. 7 lid 3 |
Hoofdpunten
- r.o. 11. Er was voldoende aanleiding om een Bibob-advies aan te vragen. Een betrokkene verklaarde wisselend over zijn (toekomstige) rol bij de exploitatie van het café. Enerzijds verklaarde hij dat hij de onderneming wilde voortzetten. Anderzijds verklaarde hij dat hij zich terug zou trekken zodra de vergunning verleend zou zijn.
- r.o. 9 en 11. Dat een medewerkster van het bestuursorgaan gezegd zou hebben dat de reeds uitgevoerde (gemeentelijke) Bibob-toets ‘goed was’, doet aan het voorgaande niet af.
- r.o. 13. Gelet op het volgende kan geconcludeerd worden dat de derde met wie de betrokkene een zakelijk samenwerkingsverband vormt “en de inrichting” in een zakelijk samenwerkingsverband tot elkaar staan:
- De derde stelt personeel aan.
- Hij ontslaat personeel.
- Hij draagt werkzaamheden op.
- Aan deze derde wordt toestemming gevraagd over de inkoop van dranken.
- Hij regelt het afdragen van de inkomsten door het personeel.
- Hij legt een caféverbod op en ondertekent dat.
- Hij neemt deel aan vergaderingen over bepaalde evenementen.
- Hij regelt bandjes en kaartjes voor het café.
- Hij heeft rekeningen op naam van het café betaald.
- Het bedrijf van hem heeft een lening verstrekt aan het cafébedrijf.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11/1176 en 11/1177
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 3 oktober 2011 in de zaak tussen
[naam 1] en [naam 2], te Venlo, verzoekers
(gemachtigde: mr. M.P.J.C. Heuvelmans)
en
de Burgemeester van de gemeente Venlo en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerders
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2011 heeft de burgemeester van de gemeente Venlo geweigerd aan verzoekers een exploitatievergunning te verlenen voor de inrichting [onderneming 1], [adres 1].
Bij besluit van dezelfde datum heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo geweigerd aan verzoekers een vergunning te verlenen op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) voor deze inrichting.
Tegen deze besluiten hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij uitspraak van 22 september 2011 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist dat beperking van de kennisneming van de in die beslissing aangeduide stukken (het advies van het Landelijk Bureau BIBOB) gerechtvaardigd is. Desgevraagd hebben verzoekers er, conform artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, mee ingestemd dat de voorzieningenrechter uitspraak doet op grond van dat stuk.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 28 september 2011, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.
Overwegingen
- Verzoekers hebben op 22 april 2011 aanvragen ingediend bij verweerders voor een exploitatievergunning en een vergunning op grond van de DHW voor hun café.
- Op 12 juli 2011 heeft het Landelijk Bureau BIBOB verweerders geadviseerd over het al dan niet toepassen van de weigeringsgronden van de Wet integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB). Het bureau heeft geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Ook heeft het bureau geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
- Verweerders hebben het voornemen kenbaar gemaakt de gevraagde vergunningen te weigeren op grond van artikel 3 van de Wet BIBOB in combinatie met artikel 7 van die wet respectievelijk artikel 27 van de DHW. Verzoekers hebben op 29 juli 2011 een zienswijze ingediend. Vervolgens hebben verweerders, conform het voornemen, de vergunningen geweigerd.
- In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
- Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
- De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen de besluiten ter zake waarvan de voorlopige voorzieningen worden gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaken kennis te nemen.
- De rechter is voorts van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verzoekers een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening hebben. Immers, verzoeker [naam 2] mist thans inkomsten die hij, voordat de bestaande vergunningen voor het café op 22 maart 2011 werden ingetrokken, uit het café verwierf. Verzoekster [naam 1] ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering en de rechter acht aannemelijk dat zij met deze uitkering niet tevens de vaste lasten van het café kan blijven betalen. Ter zitting is voorts toegelicht dat verzoekers sinds maart 2011 met spaargeld enige tijd de vaste lasten van het café hebben kunnen dragen, maar dat zij dit thans financieel niet meer kunnen opbrengen.
De rechter acht het spoedeisend belang daarmee voldoende onderbouwd.
- De rechter overweegt dat het primaire verzoek om bij wijze van voorlopige voorziening het intrekkingsbesluit van 22 maart 2011 te schorsen niet kan worden toegewezen, omdat dit intrekkingsbesluit in deze zaak niet ter beoordeling voorligt en ook niet voor kan liggen. Dit besluit staat immers reeds in rechte vast. De rechter komt dan ook toe aan het subsidiaire verzoek, namelijk het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, die verzoekers in staat stelt hangende bezwaar het café te exploiteren als waren zij in het bezit gesteld van de gevraagde vergunningen. Voor de beoordeling van dat verzoek is van belang wat (kort gezegd) de kans van slagen is van de door verzoekers gemaakte bezwaren.
- Verzoekers hebben allereerst aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat verweerders ten onrechte het landelijk bureau BIBOB om advies hebben gevraagd. Daarvoor was volgens verzoekers geen aanleiding. Dit geldt eens te meer nu een medewerkster van verweerders op 21 mei 2011 telefonisch aan een medewerkster van de gemachtigde van verzoekers heeft meegedeeld dat de reeds uitgevoerde BIBOB-toets goed was.
- De rechter overweegt hierover dat verweerders, om te beoordelen of een zogenoemd BIBOB-advies moet worden gevraagd, op 1 januari 2010 beleidsregels hebben vastgesteld, die op 5 januari 2010 zijn gepubliceerd. Hierin is onder meer bepaald dat bij alle aanvragen voor een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning een onderzoek wordt ingesteld om te beoordelen of aan artikel 3 van de Wet BIBOB toepassing moeten worden gegeven. Hiertoe dient de aanvrager allereerst een gemeentelijke vragenlijst in te vullen. Indien daarna vragen overblijven, zal de aanvrager een BIBOB-vragenformulier als bedoeld in artikel 30 van de Wet BIBOB dienen in te vullen en bepaalde stukken dienen te overleggen. Indien na dit onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfscultuur, de financiering, of de omstandigheden in de persoon van de aanvrager, behouden verweerders zich het recht voor advies te vragen bij het landelijk bureau BIBOB.
- Bij verweerders zijn, zo blijkt uit het bestreden besluit, twijfels gerezen over de (toekomstige) rol van [naam 2] bij de exploitatie van het café. Deze twijfels zijn ontstaan door de wisselende verklaringen die [naam 2] hierover heeft afgelegd. In de brief van 27 april 2011 wordt immers meegedeeld dat [naam 2] de onderneming wil voortzetten, terwijl [naam 2] in gesprek met een opsporingsambtenaar en een juridisch medewerker van de gemeente Venlo op 28 april 2011 aangeeft dat hij niets te maken wil hebben met de exploitatie van het café en hij zich, zodra de vergunningen zijn verleend, zal terugtrekken. De rechter is van oordeel dat verweerders hierin, mede gelet op hun beleid ter zake, aanleiding hebben mogen zien bureau BIBOB in te schakelen. Daaraan kan de door verzoekers gestelde telefonische mededeling van 21 mei 2010, wat daar ook van zij, niet afdoen. Deze mededeling neemt namelijk niet weg dat verweerders bevoegd zijn bureau BIBOB om advies te vragen en daarvoor in dit geval voldoende aanleiding bestond.
- Voorts bestrijden verzoekers dat sprake is van een samenwerkingsverband met [naam 3], in die zin dat [naam 3] invloed zou hebben op de gang van zaken in het café. Ter zitting hebben verzoekers herhaald dat zijn rol zeer beperkt is en hij slechts af en toe uithelpt.
- Uit het BIBOB-advies blijkt onder meer dat [naam 3] personeel aanstelt en ontslaat, werkzaamheden opdraagt, aan hem toestemming wordt gevraagd over de inkoop van dranken, hij het afdragen van de inkomsten door het personeel regelt, een caféverbod oplegt en ondertekent, deelneemt aan vergaderingen over bepaalde evenementen en bandjes en kaarten regelt voor het café. Voorts blijkt uit het rapport dat [naam 3] rekeningen op naam van het café heeft betaald en dat zijn bedrijf een lening heeft verstrekt aan het cafébedrijf. Gelet hierop hebben verweerders, naar het oordeel van de rechter, in navolging van bureau BIBOB kunnen concluderen dat [naam 3] en de inrichting in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot elkaar.
- Verzoekers stellen in het verzoekschrift voorts dat [naam 3] nooit is veroordeeld voor enig opiumwetdelict. Zij zijn het dan ook oneens met de conclusie van het bureau BIBOB dat er een ernstige mate van gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten en strafbare feiten te plegen.
- Uit het advies van bureau BIBOB blijkt dat er een ernstig vermoeden bestaat dat [naam 3] zich gedurende langere periode, te weten vóór 2007 tot en met maart 2011, schuldig heeft gemaakt aan handelen in strijd met de Opiumwet en dat hij beschikt over aanzienlijke bedragen (zwart) geld. Voorts blijkt uit het advies dat er een ernstig vermoeden bestaat dat [naam 3] zich structureel en langdurig schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die samenhangen met de aangevraagde vergunningen. Naar het oordeel van de rechter zijn verweerders, op basis van de in het advies BIBOB genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet BIBOB.
- Gelet op vorenstaande overwegingen is er vooralsnog geen grond om te oordelen dat de bestreden besluiten in bezwaar geen stand zullen houden. De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening worden daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
- F.A. Timmers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2011.