Trefwoord(en) | Feiten en omstandigheden die redelijkerwijs ... Verklaring omtrent het gedrag (vog) |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Exploitatievergunning horeca Drank- en horecavergunning |
Wetsartikel(en) | Art. 3 lid 2 sub a Art. 3 lid 3 sub a |
Hoofdpunten
- De uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening.
- r.o. 2.5. Dat de betrokkene zonder de benodigde vergunningen een onderneming opende, wordt door de rechtbank aangeduid als “feiten en omstandigheden die in het kader van de toepassing van de Wet BIBOB (artikel, 3, derde lid, sub a) mee mogen wegen”.
- r.o.: 2.5. De rechter oordeelt het volgende inzake een VOG die door de betrokkene overgelegd is: “De Minister moet daarbij ook de hiervoor genoemde strafbare feiten met betrekking tot verzoeker hebben meegewogen, maar blijkbaar heeft dat niet tot bezwaren geleid, althans zo moet worden verondersteld. De voorzieningenrechter acht het daarom noodzakelijk dat het Bureau BIBOB deze stukken beoordeelt.”
- r.o. 2.5 en 2.6. De rechter treft een voorlopige voorziening, omdat het bestuursorgaan de VOG niet tijdig aan het Bureau ter beoordeling heeft verstrekt.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 08 / 978 HOREC VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde mr. M. Weerts,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
- Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2008 (bestreden besluit), inzake de intrekking van de vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet (DHW) voor de uitoefening van een horecabedrijf aan de [adres] te [plaats] en van de horecaexploitatievergunning.
Tevens heeft hij op 21 februari 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 april 2008, waarbij aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde en namens verweerder [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2].
- Beoordeling
2.1Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 april 2007 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een vergunning ingevolge de DHW voor de inrichting op het adres [adres] te [plaats]. Naar aanleiding van deze aanvragen hebben verweerders op 13 juli 2007 advies ingewonnen bij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB). In afwachting van het BIBOB-advies heeft verweerder bij besluit van 8 oktober 2007 aan verzoeker een DHW-vergunning verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf op het adres [adres] te [plaats] en heeft de burgemeester van Waalwijk een exploitatievergunning ingevolge artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verleend. In de vergunning is verzoeker er expliciet op gewezen dat, zodra het adviesrapport van het Bureau BIBOB binnen is, alsnog kan worden besloten over te gaan tot het intrekken van de drank- en horecavergunning. Op basis van het advies van het Bureau BIBOB van 26 november 2007 heeft verweerder bij het bestreden besluit de drank- en horecavergunning van verzoeker per direct ingetrokken. In dat besluit heeft verweerder vermeld dat de burgemeester de verleende horecaexploitatievergunning eveneens per direct heeft ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder verzoeker bij brief van 11 februari 2008 erop gewezen dat hij zijn horecabedrijf per 1 maart 2008 moet sluiten.
2.2 Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij uitdrukkelijk betwist dat er gevaren zijn voor beïnvloeding in negatieve zin en mogelijk tot aanzet van criminaliteit, door een van de geldschieters, omdat verzoeker zich in een afhankelijke positie ten opzichte van die persoon zou bevinden. Verzoeker heeft desalniettemin het zekere voor het onzekere genomen door de schuld bij deze dubieuze geldschieter af te lossen en daarvoor in de plaats als geldschieter een gemeenteraadslid van Waalwijk te kiezen. Verzoeker heeft een afstandsverklaring van de betreffende geldschieter overgelegd, waarin deze heeft verklaard dat verzoeker de openstaande lening van € 3.000,00 heeft voldaan en dat er over en weer geen plichten c.q. verplichtingen zijn. Daarnaast heeft verzoeker een Verklaring Omtrent het Gedrag van de Minister van Justitie van 4 mei 2007 overgelegd betreffende verzoeker ten behoeve van het verkrijgen van een exploitatievergunning bij de gemeente Waalwijk.
Verzoeker zal vanaf 1 maart 2008 verstoken zijn van inkomsten en heeft de voorzieningenrechter om die reden verzocht het bestreden besluit te schorsen voor de duur van de bezwarenprocedure en eventueel het daaropvolgende beroep en hoger beroep danwel het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat verzoeker alsnog in aanmerking komt voor een drank- en horecavergunning, althans in ieder geval een dusdanige voorziening te treffen, dat verzoeker de horecagelegenheid kan blijven exploiteren minimaal gedurende de procedures.
Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij heeft voldaan aan de brief van verweerder van 11 februari 2008 door zijn horecabedrijf aan[adres] te [plaats] per 1 maart 2008 te sluiten en gesloten te houden, om te voorkomen dat verweerder een bestuursrechtelijke handhavingsprocedure zou starten.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet (DHW) is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Waalwijk (APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB bepaalt dat, voor zover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, zij kunnen weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking kunnen intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
- uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
- strafbare feiten te plegen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet BIBOB wordt, voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
- feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
- in geval van vermoeden de ernst daarvan,
- de aard van de relatie en
- het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
2.5 In het BIBOB-advies van 26 november 2007 zijn de volgende feiten en omstandigheden met betrekking tot verzoeker genoemd.
- Verzoeker betaalde in 2006 een transactie in verband met overtreding van de Opiumwet (hennepteelt).
- In 1996 is verzoeker veroordeeld wegens mishandeling.
- Verzoeker opende een onderneming zonder over de benodigde vergunningen te beschikken.
- Op naam van verzoeker is een verdachte transactie geregistreerd op 2 maart 2007, namelijk een overboeking van € 2.076,-- naar Turkije.
Met betrekking tot een van de schuldeisers van verzoeker, [naam schuldeiser], met wie verzoeker bovendien in het verleden een arbeidsrelatie heeft gehad, zijn onder meer de volgende feiten en omstandigheden in het BIBOB-advies vermeld.
- [[naam schuldeiser]] werd in 2001 veroordeeld wegens bezit van een vuurwapen.
- In 1998 is aan [[naam schuldeiser]] een geldboete opgelegd wegens bedreiging.
- In 2006 deed de politie een onderzoek in een loods in [plaats loods]. Daar waren, bereikbaar vanuit een loods waar auto’s gepoetst werden, mensen bezig een hennepkwekerij in te richten. [naam schuldeiser] was aanwezig, maar verrichtte geen werkzaamheden in relatie tot de hennepkwekerij.
- Uit politie-informatie is gebleken dat [naam schuldeiser] zich herhaaldelijk (verbaal) agressief gedraagt.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn dat feiten en omstandigheden die in het kader van de toepassing van de Wet BIBOB (artikel 3, derde lid, sub a) mee mogen wegen. De feiten en omstandigheden worden als zodanig door verzoeker niet betwist.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het BIBOB-advies de feiten en omstandigheden met betrekking tot [naam schuldeiser] doorslaggevend zijn geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat [[naam schuldeiser]] werkgever is geweest van verzoeker. In het BIBOB-advies is overwogen dat het zeer aannemelijk is dat [naam schuldeiser], vanuit zijn ‘oude’ hiërarchische relatie ten opzichte van Verzoeker, gelet op de financiële vordering die hij op verzoeker heeft en de goederen die hij aan verzoeker verstrekte, en gelet op zijn eerdere gedrag bij horeca-ondernemingen, zich direct met de leiding van de onderneming zal gaan bemoeien. Daarbij wordt voorts zeer aannemelijk geacht, dat [[naam schuldeiser]] zich op agressieve of gewelddadige wijze zal gedragen, niet alleen ten aanzien van verzoeker, maar ook ten aanzien van anderen.
Verzoeker heeft in bezwaar een afstandsverklaring van [[naam schuldeiser]] overgelegd, waarin staat dat verzoeker zijn openstaande lening van € 3.000 heeft voldaan en dat er over en weer geen plichten c.q. verplichtingen zijn, alsmede een bankafschrift van 15 februari 2008, waaruit blijkt dat verzoeker een bedrag van € 3.000 aan [[naam schuldeiser]] heeft overgemaakt. Daarnaast heeft verzoeker een Verklaring Omtrent het Gedrag van de Minister van Justitie van 4 mei 2007 overgelegd, welke is bedoeld ter verkrijging van een exploitatievergunning bij de gemeente Waalwijk. Daarin heeft de Minister verklaard dat na onderzoek naar het gedrag van verzoeker, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de verklaring is aangevraagd en na afweging van het belang van verzoeker, niet van bezwaren tegen verzoeker is gebleken. De Minister moet daarbij ook de hiervoor genoemde strafbare feiten met betrekking tot verzoeker hebben meegewogen, maar blijkbaar heeft dat niet tot bezwaren geleid, althans zo moet worden verondersteld. De voorzieningenrechter acht het daarom noodzakelijk dat het Bureau BIBOB deze stukken beoordeelt. Verweerder heeft ter zitting ook toegezegd de stukken aan het Bureau BIBOB te zullen voorleggen. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat verzoeker deze stukken al op 21 februari 2008 aan verweerder heeft overgelegd en dat verweerder daar tot op heden niets mee heeft gedaan. Tevens heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat het Bureau BIBOB een grote werklast heeft en dat advisering over de stukken lang op zich kan laten wachten.
2.6 De voorzieningenrechter ziet in het stilzitten van verweerder onder de genoemde omstandigheden aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt derhalve toegewezen. Om te voorkomen dat de besluitvorming onnodig wordt vertraagd, hetgeen nadelige (financiële) gevolgen zou hebben voor verzoeker, zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorsen tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
2.7 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoeker te worden vergoed.
Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoeker, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
- Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat de gemeente Waalwijk aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 145,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,00, te betalen door de gemeente Waalwijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, en in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 april 2008.