Trefwoord(en) | Feiten en omstandigheden die redelijkerwijs ... Ernstig gevaar a-grond Ernstig gevaar b-grond RIEC Vergewisplicht Zakelijk samenwerkingsverband |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Exploitatievergunning coffeeshop |
Wetsartikel(en) | Art. 3 lid 1 sub a Art. 3 lid 1 sub b Art. 3 lid 2 Art. 3 lid 2 sub a Art. 3 lid 3 Art. 3 lid 3 sub a Art. 3 lid 4 sub c Art. 3:9 Awb |
Hoofdpunten
- Het is voldoende aannemelijk dat eiseres gedurende een lange periode (vanaf 2009) heeft gehandeld in strijd met haar fiscale verplichtingen en daar een groot financieel voordeel mee heeft behaald. Aan dit vermoeden is ten grondslag gelegd dat eiseres:
- “gedurende meerdere jaren geen aangifte van inkomstenbelasting heeft gedaan”;
- aan haar “meerdere ambtshalve aanslagen en boetes opgelegd”;
- bij eiseres is beslag gelegd; en
- uit een door de Belastingdienst verricht boekenonderzoek zijn “diverse feitelijke onregelmatigheden” naar voren gekomen.
Aan het vorenstaande doet niet af dat eiseres een betalingsregeling heeft getroffen met de Belastingdienst. Het door eiseres gevoerde verweer, inhoudende dat het aan haar boekhoudster haar zaken niet goed heeft behartigd, slaagt niet. Zij is “immers zelf verantwoordelijk voor een juiste belastingaangifte en bedrijfsvoering”.
- Op grond van de onderstaande casus specifieke feiten en omstandigheden is terecht geconcludeerd dat er sprake was van een zakelijk samenwerkingsverband:
- een onderlinge financiële relatie (gezamenlijke beleggingsrekening, gezamenlijke hypothecaire geldlening en gedeeld eigendom van een woonschip);
- privébetrekkingen (huwelijk, tijdelijke inschrijving op zelfde adres, de derde met wie de betrokkene een zakelijk samenwerkingsverband vormt maakte gebruik van adres van eiseres of haar kinderen, en maakte gebruik van auto van eiseres);
- (vermoeden van het) gezamenlijk plegen van strafbare feiten;
- eiseres en deze derde zijn werkzaam geweest in dezelfde branche;
- een voormalige werknemer van deze derde is nu werkzaam in coffeeshop van eiseres; en
- Belastingdienst vermoedt een “actuele financiële verhouding” tussen eiseres en de derde, waarbij laatstgenoemde inkomsten van de coffeeshop van eiseres ontvangt.
- Door verweerder is aan de vergewisplicht voldaan. Ter zitting is namens verweerder in dat kader opgemerkt dat “ook” het RIEC is geraadpleegd.
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummers: Awb 14/694
Awb 14/695
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de geschillen tussen
[naam] h.o.d.n. [naam],
wonende te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn,
en
de burgemeester van Deventer,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. Thunissen, advocaat te Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2013 heeft verweerder geweigerd eiseres een vergunning te verlenen voor de exploitatie van de openbare inrichting [naam] aan de [adres] te [plaats].
Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 december 2013 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft eiseres bij besluit van 6 december 2013 gelast de openbare inrichting op het perceel [adres] te [plaats] uiterlijk op 16 december 2013, om 09.00 uur te sluiten en gesloten te houden, met dien verstande dat, indien de inrichting niet zelf gesloten wordt en gesloten wordt gehouden, deze van gemeentewege op kosten van eiseres zal worden gesloten. Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 december 2013 bezwaar gemaakt.
Op 23 december 2013 is de openbare inrichting op het perceel [adres] te [plaats] van gemeentewege gesloten en verzegeld.
Bij besluiten van 19 maart 2014 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de besluiten van 6 december 2013 in stand gelaten.
Tegen die besluiten heeft eiseres beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 april 2014 heeft verweerder de kosten van het toepassen van bestuursdwang op eiseres verhaald.
De beroepen zijn ter zitting van 20 mei 2014 gevoegd behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Kobossen, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.E Stein, bijgestaan door mr. Thunissen, voornoemd.
Overwegingen
Feiten
Eiseres exploiteert een coffeeshop op het perceel [adres] te [plaats]. Laatstelijk is bij besluit van 14 februari 2011 een exploitatievergunning ten behoeve van deze coffeeshop verleend. De geldigheid van deze vergunning is op 12 december 2012 verstreken. Eiseres heeft vervolgens op 9 januari 2013 een nieuwe exploitatievergunning aangevraagd.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder advies ingewonnen bij het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB). Het LBB heeft onderzoek verricht en heeft op 13 november 2013 advies uitgebracht aan verweerder.
Bij het besluit van 6 december 2013 heeft verweerder, gelet op het advies van het LBB, besloten de exploitatievergunning te weigeren.
Daarnaast heeft verweerder eiseres bij besluit van 6 december 2013 gelast de door haar geëxploiteerde coffeeshop op het perceel [adres] te [plaats] uiterlijk op 16 december 2013 om 09.00 uur te sluiten en gesloten te houden, met dien verstande dat, indien de inrichting niet zelf gesloten wordt en gesloten wordt gehouden deze van gemeentewege op kosten van eiseres zal worden gesloten.
Aangezien eiseres niet aan de last had voldaan is op 23 december 2013 bestuursdwang toegepast, inhoudend sluiting van de coffeeshop. Bij besluit van 18 april 2014 heeft verweerder de kosten van bestuursdwang op eiseres verhaald. Nu eiseres bij brief van
20 april 2014 dit besluit heeft betwist, heeft het beroep ingevolge artikel 5:31c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op de vaststelling van de kosten van bestuursdwang.
Eiseres stelt zich in beide zaken (de beroepsgronden met betrekking tot de weigering van de exploitatievergunning en de last onder bestuursdwang zijn identiek) kort gezegd op het standpunt dat de weigering om eiseres een exploitatievergunning te verlenen niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder had zich in dit geval niet mogen baseren op het door het LBB afgegeven Bibob-advies. Het Bibob-advies bevat allerlei aannames die onjuist zijn. Nu de weigering van de exploitatievergunning niet deugdelijk is gemotiveerd, kan niet worden volgehouden dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Weigering exploitatievergunning
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob) kunnen bestuursorganen voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
- uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
- strafbare feiten te plegen.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet bibob wordt, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
- feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
- ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
- de aard van de relatie en
- de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet bibob wordt, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
- feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
- ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
- de aard van de relatie en
- het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet bibob staat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wet bibob vindt de weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, slechts plaats indien deze evenredig is met:
- de mate van het gevaar en
- voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Wet bibob hebben bestuursorganen eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet bibob, voor zover thans van belang, kan een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, door de burgemeester, voor zover het een krachtens het tweede lid aangewezen inrichting betreft, worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.
Artikel 2.28, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Deventer (hierna: APV) bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2910, een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van het door het LBB opgestelde Bibob-advies. Wel dient verweerder er zich van te vergewissen dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies die in het advies worden getrokken logisch volgen uit de door het LBB vastgestelde feiten.
Blijkens het Bibob-advies van 13 november 2013 is het LBB van mening dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Volgens het LBB is ten aanzien van eiseres sprake van voldoende feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat sprake is van een ernstig vermoeden dat zij (op tijdstippen) in de jaren 2009 tot en met 2012 in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en dat het met strafbare feiten verkregen/te verkrijgen financieel voordeel in dit geval zeer groot is. Verder is het LBB van mening dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband van eiseres met [naam] (hierna te noemen: [naam]) en dat vanwege veroordelingen en vermoedens met betrekking tot het handelen in strijd met de Opiumwet door [naam] sprake is van een ernstig vermoeden dat hij strafbare feiten heeft gepleegd als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de Wet bibob en dat het voordeel dat met deze strafbare feiten is verkregen zeer groot is.
Het LBB concludeert dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat het Bibob-advies voldoende grondslag biedt voor het oordeel dat het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet bibob hier van toepassing is. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat eiseres over een langere periode, te weten vanaf 2009, gehandeld heeft in strijd met haar fiscale verplichtingen en dat zij daarmee groot financieel voordeel heeft verkregen. De rechtbank acht in dit kader met name van belang dat eiseres gedurende meerdere jaren geen aangifte van inkomstenbelasting heeft gedaan. Er zijn meerdere ambtshalve aanslagen en boetes opgelegd en er is beslag gelegd. Uit boekenonderzoek door de Belastingdienst zijn diverse feitelijke onregelmatigheden geconstateerd. De omstandigheid dat eiseres inmiddels een betalingsregeling heeft getroffen met de Belastingdienst, doet er niet aan af dat aannemelijk is dat zij gedurende langere tijd in strijd met de Awr heeft gehandeld. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar boekhoudster haar zaken niet goed heeft behartigd, maar dit kan er niet toe leiden dat het eiseres niet kan worden toegerekend dat geen (juiste) belastingaangiftes zijn ingediend bij de belastingdienst. Eiseres zelf is immers verantwoordelijk voor een juiste belastingaangifte en bedrijfsvoering.
Voorts komen uit het Bibob-advies strafrechtelijke antecedenten c.q. (vermoedelijke) strafbare feiten naar voren. De rechtbank verwijst in dat verband naar hetgeen onder meer op de pagina’s 38 tot en met 41 (o.a. valse aangifte of klacht, hennepteelt , en het voorhanden hebben van een wapen of munitie) en op de pagina’s 92 tot en met 94 (voorhanden hebben van een wapen of munitie en handel in softdrugs), van het Bibob-advies is opgenomen. Dat, zoals door eiseres is betoogd, sinds de twee antecedenten geruime tijd is verstreken, is niet van doorslaggevende betekenis, mede gelet op het feit dat op 14 mei 2013 nog een proces-verbaal is opgemaakt, waarvoor kortheidshalve wordt verwezen naar pagina 43 van het Bibob-advies (plastic tas met in totaal 705 gram softdrugs aangetroffen in [naam]; de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops is vastgesteld op 500 gram).
Voorts is de rechtbank van oordeel dat in het advies van het LBB genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiseres en [naam]. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking:
. dat sprake is van een onderlinge financiële relatie tussen eiseres en [naam] te weten een gezamenlijke beleggingsrekening, een gezamenlijke hypothecaire geldlening en ieder voor 50% eigenaar van een woonschip;
. dat sprake is (geweest) van privébetrekkingen tussen eiseres en [naam]: zij zijn gehuwd geweest van mei 2002 tot december 2007, [naam] staat/stond op hetzelfde adres ingeschreven waar eiseres ook enige tijd ingeschreven heeft gestaan, [naam] maakt(e) gebruik van het adres van eiseres of haar kinderen en [naam] maakt regelmatig gebruik van de Porsche van eiseres;
. dat [naam] en eiseres in het verleden (vermoedelijk) gezamenlijk strafbare feiten gepleegd, zoals het voorhanden hebben van een wapen of munitie en handel in/bewaren van softdrugs;
. dat [naam] in dezelfde branche als eiseres werkzaam is geweest, te weten de exploitatie van een (illegale) coffeeshop;
. dat een voormalig werknemer van de coffeeshop van [naam] nu werkzaam is in de coffeeshop van eiseres;
. dat bij de Belastingdienst het vermoeden bestaat van het bestaan van een actuele financiële verhouding tussen eiseres en [naam], waarbij inkomsten uit de coffeeshop van eiseres naar [naam] vloeien.
De rechtbank is van oordeel dat de in het Bibob-advies genoemde feiten en omstandig-heden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grondslag bieden voor het oordeel dat het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet Bibob hier van toepassing is. Het betoog dat eiseres niet in relatie staat tot de aan [naam] te verbinden feiten, stuit af op het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank dat eiseres met [naam] een zakelijk samenwerkingsverband heeft.
Verweerder heeft zich er, voor zover hier van belang, in voldoende mate van vergewist dat het Bibob-advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de daarin genoemde feiten en omstandigheden de conclusies kunnen dragen. Ter zitting is in dit verband nog namens verweerder opgemerkt dat ook het Regionaal Inlichtingen en Expertisecentrum (RIEC) door verweerder is geraadpleegd.
Voldoende aannemelijk is gemaakt dat ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt voor de doeleinden als omschreven in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet bibob.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet hierop, in redelijkheid kunnen weigeren de door eiseres aangevraagde exploitatievergunning te verlenen. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die thans voorliggen is kan niet worden geoordeeld dat sprake is van onevenredigheid tussen de belangen die zijn gediend met de weigering van de vergunning en de nadelige gevolgen daarvan voor eiseres.
Bestuursdwang
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
- een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
- de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Vast staat dat eiseres de coffeeshop van 12 december 2012 tot 23 december 2013 heeft geëxploiteerd zonder dat zij beschikte over de daarvoor vereiste exploitatievergunning.
Daarmee heeft eisers gehandeld in strijd met artikel 2:28, eerste lid, van de APV. Verweerder was daarom bevoegd om handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De rechtbank is op grond van hetgeen eerder in deze uitspraak is overwogen van oordeel dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie van de overtreding van het bepaalde in artikel 2.28, eerste lid, van de APV. Evenmin is gebleken van andere bijzondere omstandigheden die aan handhavend optreden in de weg staan. Verweerder heeft onder deze omstandigheden in redelijkheid kunnen besluiten handhavend op te treden tegen de door eiseres geëxploiteerde coffeeshop aan de [adres] te [plaats]. Dat de sluiting gevolgen heeft voor de werkgelegenheid van de zeven werknemers van [naam] en dat eiseres deze coffeeshop als haar levenswerk beschouwt, weegt niet op tegen de belangen die zijn gemoeid met de handhaving van de wettelijke voorschriften. Blijkens de stukken hecht verweerder eraan dat kwetsbare branches als horeca, seksinrichtingen/escortbedrijven en speelautomatenhallen geëxploiteerd worden door bonafide ondernemers. Daarom voert verweerder sinds enkele jaren een helder en consequent beleid ten aanzien van de toetsing van vergunningaanvragen in deze sectoren. De Wet Bibob vormt een preventief instrument waar het gaat om het voorkomen van misbruik van vergunningen. De wijze waarop verweerder de Wet Bibob toepast is verwoord in de Beleidsregel Wet Bibob Gemeente Deventer van de gemeente Deventer van 27 maart 2012, in werking getreden op 28 juli 2012.
Het feit dat de coffeeshop tot op heden zonder problemen op het gebied van de openbare orde en veiligheid heeft gefunctioneerd, wordt door verweerder niet weersproken. Ook heeft verweerder begrip voor de belangen van het personeel bij behoud van hun baan en de financieel-economische belangen van eiseres. Echter juist gelet op deze belangen mag van een exploitant van een coffeeshop worden verwacht dat deze zich ervan bewust is dat het niet naleven van de wet- en regelgeving of het aangaan van een zakelijk samenwerkingsverband met een persoon met strafrechtelijke antecedenten ertoe kan leiden dat de een vereiste vergunning wordt geweigerd op grond van de Wet Bibob. Verweerder heeft in het verleden en ook bij deze specifieke aanvraag ruimschoots bekendheid gegeven aan het door hem gehanteerde Bibob-beleid, zodat eisers niet verrast kan zijn door de wijze waarop verweerder in dezen uitvoering geeft aan dat beleid. Dat bij de weigering van de exploitatievergunning en de sluiting van de coffeeshop sprake is geweest van “opzetjes” van de kant van verweerder, zoals door eiseres betoogd, acht de rechtbank niet gebleken.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Op grond van het derde lid van dit artikel behoren tot de kosten van bestuursdwang de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres, als huurder van het pand en exploitante van de coffeeshop, als overtreder aangemerkt, zodat de kosten van de bestuursdwang op haar kunnen worden verhaald. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, is de rechtbank niet gebleken. De kosten zijn voorts voldoende gespecificeerd.
De bestreden besluiten kunnen in rechte in stand worden gelaten. De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en G. Kootstra als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op