Trefwoord(en) | Detournement de pouvoir |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Omgevingsvergunning bouw |
Wetsartikel(en) | Art. 3:3 Awb |
Hoofdpunten
Het uitvoeren van een Bibob-toets bij alle aanvragen voor omgevingsvergunningen op bedrijventerrein X (o.g.v. de gemeentelijke Beleidslijn) is niet in strijd met het verbod van détournement de pouvoir.
Détournement de pouvoir = het verbod een bevoegdheid aan te wenden voor een ander doel dan waarvoor die is verleend.
Uitspraak
06-04-2017 Rechtbank Rotterdam ECLI:NL:RBROT:2017:2527
Instantie Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak 06-04-2017
Datum publicatie 11-04-2017
Zaaknummer ROT-16_1820
Rechtsgebieden Bestuursrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie last onder dwangsom en invordering. Feit dat het pand eerst in onderhuur was bij een motorclub en daarna gesloten, betekent niet dat eigenaar niet in staat was aan de last te voldoen. invordering o.g.v. artikel 5:39 eerste lid Awb betrokken in het beroep.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/1820
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2017 in de zaak tussen
[eiseres] , te Vlaardingen, eiseres,
gemachtigde: mr. M. Bonarius,
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,
gemachtigde: mr. S.W. Boot.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 27 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [medewerker] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. van Nooijen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
Bij brief van 18 november 2016 heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank bericht dat eiseres op 16 november 2016 bezwaar heeft gemaakt tegen de invorderingsbeschikking van 6 oktober 2016.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend op grond van de artikelen 5:39 en 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is in de gelegenheid gesteld op het bezwaar te reageren. Bij brief van 27 december 2016 heeft verweerder daarvan gebruik gemaakt.
Op 20 maart 2017 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [medewerker] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. van Nooijen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker]
Overwegingen
1. Tijdens inspecties van Bouw- en Woningtoezicht op 14 november 2014 en
12 december 2014 zijn aan de panden [adres] de volgende overtredingen vastgesteld:
- het zonder omgevingsvergunning realiseren van een doorgang tussen de beide panden;
- het realiseren zonder omgevingsvergunning van meerdere bouwwerken op het achtererf van het pand nummer 34 en het plaatsen van een hek.
Op 6 januari 2015 is een vooraankondiging van het opleggen van een last onder dwangsom verzonden aan eiseres, die de panden in eigendom heeft. Op 2 maart is een onvolledige aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend, die op 27 mei 2015 buiten behandeling is gesteld. Op 8 juli 2015 en 14 oktober 2015 is bij inspectie vastgesteld dat de illegale situatie nagenoeg ongewijzigd was. Daarop heeft verweerder een last opgelegd om de illegale doorgang ongedaan te maken en de illegale bouwwerken te verwijderen, binnen vier weken, met een dwangsom van € 2.000 per week, met een maximum van € 10.000 per overtreding.
2. Verweerder heeft in bezwaar de last gehandhaafd. Er is geen concreet zicht op legalisatie.
3. Eiseres stelt dat zij onterecht als overtreder is aangemerkt. Zij heeft de overtredingen niet gepleegd en betwist dat zij het in haar macht heeft de illegale situatie ongedaan te maken. Zij kan niet meer dan de ontruiming vorderen of ontbinding van de huurovereenkomst vorderen bij de kantonrechter. Eiseres heeft daartoe een concept-dagvaarding laten opstellen, die evenwel niet is uitgebracht omdat de huurovereenkomsten zijn geëindigd op 31 januari 2016. Eiseres heeft alles gedaan wat in haar macht lag en is pas na de berichten van verweerder op de hoogte geraakt van de overtredingen.
4. Op grond van artikel 5:1, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in deze wet onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
5. Volgens vaste jurisprudentie is de overtreder degene die het wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 30 maart 2016 ECLI:NL:RVS:2016:849).
Volgens vaste jurisprudentie is ook overtreder degene die het verboden bouwwerk dat is gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning in stand laat. Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1714).
Als voorwaarde voor het opleggen van een last onder dwangsom geldt dat de overtreder het in zijn macht heeft om aan de illegale situatie een einde te maken. Daarvoor is niet beslissend of de overtreder eigenaar is van het gewraakte bouwwerk, maar of hij het feitelijk in zijn macht heeft aan de lastgeving te voldoen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016 ECLI:NL:RVS:2016:2300).
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht als overtreder is aangemerkt. Niet in geschil is dat zij eigenaar is van de panden. Bovendien is zij in ieder geval sinds 6 januari 2015, de datum van de vooraankondiging, op de hoogte van de illegale situatie, die zij verder ook niet betwist. Uit de gedingstukken kan niet worden opgemaakt dat eiseres serieuze inspanningen heeft gedaan om aan de illegale situatie een einde te maken. De aanvraag om een omgevingsvergunning, ingediend ter legalisatie, heeft eiseres onvolledig gelaten en was daardoor niet ontvankelijk. Daarmee heeft zij de kans om - buiten de gebruikers van het pand om - de situatie te legaliseren niet benut. Van pogingen om haar huurders te benaderen om de situatie te veranderen is niet gebleken. Dat zij daartoe niet in staat was, spreekt eiseres zelf al tegen door aan te geven dat zij ontruiming of ontbinding van de huurovereenkomst kan vorderen. Niet gebleken is dat eiseres daartoe is overgegaan. Overgelegd is uitsluitend een concept-dagvaarding.
De stelling ter zitting dat het voor eiseres moeilijk was de motorclub aan te spreken, is niet eerder aangevoerd. Bovendien heeft verweerder terecht aangevoerd dat eiseres - voor zover zij zich bedreigd voelde - zich tot verweerder heeft kunnen wenden om bijstand, maar dat zij dat niet heeft gedaan, ook niet in de periode dat door sluiting op last van de burgemeester de leden van de motorclub geen toegang hadden tot het terrein.
7. Het beroep tegen de last onder dwangsom is ongegrond.
8. Inzake de invorderingsbeslissing heeft eiseres aangevoerd dat artikel 5:39, eerste lid van de Awb niet van toepassing is. Eiseres verzoekt subsidiair toepassing te geven aan het tweede lid van artikel 5:39 van de Awb, en het bezwaar te verwijzen naar de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Vlaardingen, om te voorkomen dat haar recht op bezwaar niet wordt ontnomen.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 16 november 2016, daags na de zitting, een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het invorderingsbesluit van 6 oktober 2016. De rechtbank was, anders dan de gemachtigde van eiseres heeft betoogd in zijn brief van 24 november 2016, na het sluiten van het onderzoek ter zitting van 15 november niet alleen bevoegd, maar gelet op artikel 5:39, eerste lid van de Awb, ook gehouden om de behandeling van de zaak te heropenen omdat de zaak nog niet was afgedaan. Van omstandigheden die aanleiding geven voor toepassing van het tweede lid van artikel 5:39 van de Awb is niet gebleken. De omstandigheid dat aldus de bezwaarfase vervalt, vloeit voort uit de wet en is bij de totstandkoming daarvan verdisconteerd.
9. Op de zitting van 20 maart 2017 heeft eiseres aangevoerd dat de invordering is verjaard.
Op grond van artikel 5:35 van de Awb verjaart de invorderingsbevoegdheid van een verbeurde dwangsom na verloop van één jaar. De verjaring wordt gestuit door een invorderingsbesluit. Ten tijde van het invorderingsbesluit van 6 oktober 2016 was minder dan een jaar verstreken sinds de datum van de oudste verbeurde dwangsom, 14 december 2015. Reeds daarom en ook overigens is er geen beletsel voor een inhoudelijke beoordeling. De rechtbank merkt hierbij overigens op dat het beroep op verjaring eerst ter zitting is aangevoerd en daarmee in strijd is met de goede procesorde.
10. Niet in geschil is dat de overtredingen op 14 en 22 december 2015, 4 en 12 januari 2016, 2 februari 2016 en 9 augustus 2016 voortduurden. De last onder dwangsom is niet geschorst. Daarmee zijn de dwangsommen verbeurd.
11. Onder verwijzing naar onder meer de uitspraken van de ABRS van 16 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5949) en 15 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:32) overweegt de rechtbank dat bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom, aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht dient te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
12. Hier kan dan ook nog slechts aan de orde zijn de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van (het besluit tot) invordering had moeten afzien. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder hiertoe aanleiding hadden moeten geven.
13. Eiseres voert aan dat de invordering in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres voelt zich slachtoffer van een conflict tussen verweerder en de onderhuurder. Om niet in conflict te komen met de motorclub heeft zij een aanvraag ingediend ter legalisatie. Door in dat kader een verklaring op grond van de wet Bibob te vragen aan eiseres is in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Verweerder handelt in strijd met de rechtzekerheid door het afgeven van tegenstrijdige signalen. Eiseres wist niet waar zij aan toe was. Zij had zelf niets te maken met de overtredingen en had feitelijk geen toegang tot de panden vanwege de aanwezigheid van de motorclub. De invordering van de dwangsommen is onevenredig. Eiseres heeft schade geleden. Het is onredelijk dwangsommen in te vorderen die ten tijde van de aanvraag procedure of sluiting van de gebouwen zijn verbeurd.
14. De rechtbank stelt vast dat de gronden inhoudelijk grotendeels een herhaling vormen wat zij reeds in het kader van het beroep tegen het dwangsombesluit heeft aangevoerd. Die gronden zijn hiervoor al beoordeeld en leiden niet tot een ander oordeel.
15.1.
Niet gebleken is van strijd met het in artikel 3.3 van de Awb neergelegde verbod dat een bevoegdheid niet mag worden aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is verleend. Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat de gemeentelijke Beleidslijn voor het toepassen van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen voor het openbaar bestuur 2014 voorschrift dat bij alle aanvragen voor omgevingsvergunningen op het bedrijventerrein [naam] waar de panden van eiseres liggen, een zogeheten Bibob-toets wordt uitgevoerd.
15.2.
Van strijd met het rechtzekerheidsbeginsel is evenmin gebleken. Verweerder heeft daarover opgemerkt dat er nimmer een ontvankelijke aanvraag is ingediend. Er is derhalve geen concreet zicht op legalisatie geweest. Van toezeggingen dat geen dwangsommen zouden worden verbeurd is ook niet gebleken. Evenmin dat verweerder tegenstrijdig zou hebben gehandeld. Verweerder wijst terecht op de brieven van 15 december 2015, en 24 december 2015 en 8 januari 2016, waarin steeds is aangegeven dat er geen grond was om de last onder dwangsom op te schorten. Daaraan doet niet af dat de invordering wel is opgeschort.
15.3.
De rechtbank ziet met verweerder geen grond de invordering in strijd met de evenredigheid, subsidiariteit of redelijkheid te achten. Zoals hierboven is geoordeeld heeft eiseres het in haar macht gehad het verbeuren van dwangsommen te voorkomen door een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen, dan wel eerder gevolg te geven aan de last. Dat dit feitelijk onmogelijk was is niet aannemelijk gemaakt.
16. Van bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien is niet gebleken.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
[…]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.