Trefwoord(en) | Vergewisplicht |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Exploitatievergunning seksinrichting |
Wetsartikel(en) | Art. 3:9 Awb |
Uitspraak
Datum uitspraak: 20 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Deventer, en haar vennoten [naam vennooten], beiden wonend te Deventer (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 november 2016 in zaak nr. 16/1822 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Deventer.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2016 heeft de burgemeester geweigerd aan [appellante] een vergunning te verlenen voor de exploitatie van de seksinrichting aan de [locatie] te Deventer.
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de burgemeester [appellante] onder oplegging van een last onder bestuursdwang gelast om de exploitatie van de seksinrichting binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 15 juli 2016 heeft de burgemeester de door [appellante] tegen de besluiten van 29 januari en 24 februari 2016 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de door de burgemeester verzochte beperkte kennisneming van het advies van het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau) van 22 mei 2015 gerechtvaardigd geoordeeld. [appellante] heeft aan de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling heeft van het advies kennisgenomen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en de burgemeester, vertegenwoordigd door F.E. Stein, bijgestaan door mr. M. Ichoh, advocaat te Enschede, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Voor de tekst van de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. De seksinrichting wordt geëxploiteerd door [vennoten]. De burgemeester heeft op 14 oktober 2012 voor de seksinrichting een exploitatievergunning afgegeven met een looptijd van twee jaren. Op 14 april 2014 heeft [appellante] een nieuwe aanvraag om een exploitatievergunning gedaan.
Bij het besluit van 29 januari 2016 heeft de burgemeester die vergunning geweigerd. De burgemeester heeft daaraan het advies van het Bureau van 22 mei 2015 ten grondslag gelegd. In dat advies is geconcludeerd dat er een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, en dat er mindere mate van gevaar bestaat dat die vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Het Bureau heeft dat advies gebaseerd op onder andere informatie van de belastingdienst, de politie en het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Oost-Nederland. Voorts heeft de burgemeester daaraan ten grondslag gelegd een rapportage bestuurlijk toezicht van de politie van 17 september 2015, een controlerapport van de belastingdienst van 7 oktober 2015, een informatierapport van de belastingdienst van 5 november 2015 en de constateringen van de politie op 14 november 2015. Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de burgemeester gelast om de exploitatie van de seksinrichting te staken en gestaakt te houden, omdat de inrichting zonder geldige vergunning werd geëxploiteerd.
Bij het besluit van 15 juli 2016 heeft de burgemeester de bezwaren van [appellante] ongegrond verklaard.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester de gevraagde exploitatievergunning heeft kunnen weigeren op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester ook kunnen concluderen dat sprake is van slecht levensgedrag als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene plaatselijke verordening Deventer (hierna: APV). Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de last onder bestuursdwang in rechte in stand kan worden gelaten. De rechtbank stelt vast dat de looptijd van de exploitatievergunning van 2012 is verstreken en de nadien aangevraagde exploitatievergunning terecht is geweigerd. Daarmee staat tevens vast dat de illegale situatie niet kan worden gelegaliseerd. Van onevenredig nadeel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, waarbij zij van belang heeft geacht dat de exploitatie meer dan een jaar zonder vergunning heeft kunnen voortduren.
Hoger beroep
4. [appellante] bestrijdt dat de opgelegde aanslagen en boetes van de belastingdienst onherroepelijk zijn. Voorts bestrijdt zij dat haar administratie niet op orde was, dat zij geopend was zonder dat één van de vennoten aanwezig was, dat zij niet van alle prostituees het Burgerservicenummer had opgenomen dan wel dat hun legitimatiebewijzen niet aanwezig waren, dat harddrugs zijn aangetroffen en dat er hygiënische tekortkomingen waren. Tot slot bestrijdt zij dat er geen uiteenlopende verklaringen zijn afgelegd over de duur dat de prostituees in dienst waren. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar hetgeen in het advies van het Bureau van 22 mei 2015 is gesteld.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:818), mag een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het Bureau, in beginsel van het advies van het Bureau uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.
Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan in beginsel geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie van het advies van het Bureau, zodat eigen verificatie veelal niet mogelijk is. Dit betekent dat het bestuursorgaan in de regel op de weergave van de broninformatie door het Bureau en de daaraan gegeven kwalificatie mag afgaan. Wel dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat de gestelde vragen op zodanige wijze zijn beantwoord dat op basis van het advies op zorgvuldige wijze en voldoende gefundeerd kan worden beslist. Dit toetsingskader zal in het navolgende als uitgangspunt dienen.
4.2. Na kennisneming van het advies van het Bureau van 22 mei 2015 heeft de burgemeester ter verificatie nadere informatie gevraagd aan de politie en de belastingdienst. Uit het advies van het Bureau en het rapport van de belastingdienst van 5 november 2015 volgt dat de belastingdienst aan zowel de onderneming als aan beide vennoten in persoon aanslagen heeft opgelegd voor inkomstenbelasting, omzetbelasting en loonheffingen. Ook zijn vergrijpboetes opgelegd. Verder volgt daaruit dat de opgelegde aanslagen en boetes onherroepelijk zijn geworden. Ook overigens heeft [appellante] fiscale wetgeving overtreden door niet mee te werken en zich niet aan afspraken te houden. Uit de nadere informatie van de politie en de belastingdienst volgt voorts dat de administratie van [appellante] niet op orde is, dat de seksinrichting, in strijd met artikel 3:8, eerste lid, van de APV, geopend was zonder dat één van de vennoten aanwezig was, dat harddrugs zijn aangetroffen en dat hygiënische tekortkomingen zijn vastgesteld. Ook waren van sommige prostituees geen legitimatiebewijzen aanwezig en werden uiteenlopende verklaringen afgelegd over de duur dat prostituees in dienst waren.
4.3. De enkele ontkenningen van [appellante] van de juistheid van de inhoud van het advies en van de nadere informatie van de politie en de belastingdienst zijn onvoldoende om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Zoals in de schriftelijke uiteenzetting van de burgemeester in hoger beroep is aangetoond, heeft [appellante] de geconstateerde feiten niet weerlegd. Hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, heeft [appellante] ook ter zitting van de Afdeling geen argumenten naar voren gebracht die de geconstateerde feiten weerleggen.
[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van het Bureau van 22 mei 2015, waarin als conclusie is vermeld dat er een ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, en dat er een zekere mate van gevaar bestaat dat die vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de burgemeester dit niet aan zijn weigering van de vergunning ten grondslag had mogen leggen. Hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de burgemeester niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht als bedoeld in artikel 3:9 van de Awb.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellante] in hoger beroep haar in eerdere instantie aangevoerde gronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak daarop is ingegaan. [appellante] heeft in het hogerberoepschrift noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Het betoog faalt.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Slump w.g. Ley-Nell
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017