Trefwoord(en) | Onrechtmatig verkregen bewijs |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Exploitatievergunning horeca |
Hoofdpunten
- Zie tevens: 16-10-2013 Raad van State ECLI:NL:RVS:2013:1523.
- r.o. 2.6. Een bestuursorgaan mag op grond van artikel 16 van de Wet politiegegevens en artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, gegevens opvragen over de betrokkene. Deze bepalingen bieden hiervoor voldoende wettelijke grondslag.
- r.o. 2.8. In een bestuursrechtelijk geding is het gebruik van (voormelde) gegevens als bewijs slechts dan niet toegestaan, “indien het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.”
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/1306
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
K. , eiser,
en
de burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 21 juni 2011
Kenmerk: 2011.24542
- Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen zijn besluit van 29 april 2011 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd eiser een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een (alcoholvrije) horeca-inrichting, gelegen aan de Bourgognestraat 6 te Maastricht.
Eiser heeft beroep doen instellen tegen het besluit van 21 juni2011. De beroepsgronden zijn ingediend bij brief van 15 augustus 2011.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2012, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C. Coch, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. G. Marcus-Siletti en L. Geerlings.
- Overwegingen
2.1 Het bestreden besluit strekt de facto tot handhaving van de weigering de gevraagde horeca-exploitatievergunning te verlenen. Verweerder heeft daartoe (primair) overwogen — samengevat weergegeven — dat eiser niet voldoet aan de eis van het “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn” die is neergelegd in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW).
2.2 Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat verweerder de weigering gebaseerd heeft
op gegevens uit gesloten bronnen van politie en justitie. Verweerder had dergelijke gegevens, gelet op de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en de totstandkomingsgeschiedenis van die wet, alleen door tussenkomst van het Landelijk Bureau Bibob mogen opvragen. Verweerder heeft de gegevens echter rechtstreeks bij politie en justitie opgevraagd, zodat deze gegevens onrechtmatig door verweerder zijn verkregen. Volgens eiser mochten deze gegevens daarom niet als grondslag dienen voor de afwijzing van zijn aanvraag om een exploitatievergunning.
2.3 De rechtbank ziet zich geplaatst voor het beantwoorden van de rechtsvraag of verweerder terecht en op goede gronden de horeca-exploitatievergunning heeft geweigerd.
Ter beantwoording van die vraag overweegt zij als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 2.3.1.1 eerste lid, onder a, sub 3. van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Maastricht (hierna: APV) wordt onder inrichting verstaan: de lokaliteit, bestaande uit al dan niet voor publiek toegankelijke afzonderlijke ruimte(n), waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik (er plaatse worden verstrekt.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV —voor zover hier van belang— is het verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3, te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2.3.1.2 vierde lid, onder d, van de APV, wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2.3. 1.2, eerste lid, van de APV, geweigerd indien de exploitant van de inrichting niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de DHW aan leidinggevenden gestelde eisen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de DHW dienen leidinggevenden te voldoen aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn.
2.5 Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere de uitspraak van 26 juni 2002, LJN AE4615) volgt dat voor de beoordeling of een leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is geen beperkingen zijn opgelegd ten aanzien van feiten en omstandigheden, die bij deze beoordeling mogen worden betrokken. Evenmin is de periode van de aan de beoordeling van het levensgedrag ten grondslag liggende feiten en omstandigheden ingeperkt. Daarnaast kan het bevoegd gezag ook wanneer geen onherroepelijke veroordeling voorligt, tot het oordeel komen dat er sprake is van slecht levensgedrag. Dat oordeel moet dan wel gebaseerd zijn op feiten of omstandigheden die zijn vermeld in andere stukken, zoals processen-verbaal of andere politierapporten.
2.6 Verweerder heeft zijn oordeel dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat de vergunninghouder niet in enig opzicht van slecht Levensgedrag is gebaseerd op met toepassing van artikel 16 van de Wet politiegegevens en artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens verkregen gegevens over eiser. Naar het oordeel van de rechtbank bieden voormelde wettelijke bepalingen voldoende wettelijke grondslag voor het opvragen van de gegevens. Eiser komt in de politiesystemen veelvuldig voor in verband met handel en bezit in verdovende middelen, overtredingen van de Wet wapens en munitie en in verband met witwassen. Uit de justitiegegevens blijkt dat eiser tussen 1995 en 2002 meerdere keren is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet waarbij onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen en/of hoge geldboetes zijn opgelegd. Eiser heeft de juistheid van deze gegevens niet betwist.
2.7 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op grond van voormelde gegevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn.
2.8 Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder de voormelde gegevens onrechtmatig heeft verkregen en dat deze daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd, overweegt de rechtbank dat in een bestuursrechtelijk geding het gebruik van dergelijke gegevens als bewijs slechts dan niet is toegestaan, indien het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Nog daargelaten of er daadwerkelijk sprake is van bewijs waarvan de strafrechter zou aannemen dat het onrechtmatig is verkregen, is van de hier bedoelde handelwijze van de overheid in dit geval niet gebleken.
2.9 Gelet op het imperatieve karakter van artikel 2.3.1.2, vierde lid, onder d, van de APV, heeft verweerder de exploitatievergunning terecht en op goede gronden geweigerd. Het beroep tegen het besluit van 21 juni 2011 is derhalve ongegrond te achten. Hetgeen overigens nog in beroep is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel Leiden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
- Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in tegenwoordigheid van
rnr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2012.