Trefwoord(en) | Grootte van het voordeel Vermogen verschaffen Zakelijk samenwerkingsverband |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Exploitatievergunning horeca Exploitatievergunning coffeeshop |
Wetsartikel(en) | Art. 3 lid 2 sub a Art. 3 lid 2 sub d Art. 3 lid 3 sub a Art. 3 lid 4 sub c |
Hoofdpunten
- Zie tevens: 01-02-2012 Raad van State LJN: BV2452.
- r.o. 4.4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling vergt het met recht inroepen van artikel 3, eerste lid, aanhef en sub a, van de Wet BIBOB dat aannemelijk is dat strafbare feiten gepleegd zijn.
- r.o. 4.4.1. Het is aannemelijk dat een derde met wie betrokkene een zakelijk samenwerkingsverband vormt drugsgerelateerde strafbare feiten heeft gepleegd. Daarbij is met name van belang dat hij sinds juli 2007 in Turkije gedetineerd is vanwege drugshandel.
- r.o. 4.4.2 t/m 4.4.5. De betrokkene (een commanditaire vennootschap, cv) staat in relatie tot de door deze derde gepleegde strafbare feiten. Deze derde heeft vermogen verschaft aan en heeft zeggenschap gehad over de betrokkene. Voorts stond deze persoon tot de beëindiging van de exploitatie in een zakelijk samenwerkingsverband tot de betrokkene. Deze oordelen zijn gebaseerd op het volgende:
- Deze derde heeft de onderhavige ondernemingen in het verleden gekocht.
- Hij heeft ze ook als eigenaar geëxploiteerd.
- De huidige bedrijfsstructuur (een cv) is op initiatief van deze derde tot stand gekomen.
- Onduidelijk is hoe de eigendom van de ondernemingen van de derde op een beherend vennoot overgegaan zijn, voordat deze ze in de cv inbracht.
- De derde heeft zich ook na 2006 (de cv bestaat in ieder geval sinds 2004) tegenover de politie als eigenaar van de betrokkene voorgedaan.
- Hij heeft telefonisch met een medewerker gesproken over de toekomst en de energierekeningen van de betrokken inrichtingen.
- Op grond van onduidelijke geldstromen mocht aangenomen worden dat de derde via de commanditaire vennoot (een bv) een groot deel van de winst van de betrokkene ontving. Zo ontving de bv een maandelijkse vergoeding (zonder einddatum) van € 5.000,- voor het inbrengen van een inventaris ter waarde van € 33.381,-. Verder ontving de bv € 13.155,- per maand als vergoeding voor het economische gebruik van de desbetreffende inrichtingen. Dit is een onzakelijke en relatief hoge vergoeding.
- r.o. 4.5. Aangezien drugshandel naar zijn aard op geldelijk gewin gericht is, mocht het bestuursorgaan zich op het standpunt stellen dat er een gevaar op de a-grond bestond.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/3593 BIBOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
- de commanditaire vennootschap CV Future,
gevestigd te [woonplaats],
- [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kinza B.V.,
gevestigd te Haarlem
- A[eiser 2],
wonende te [woonplaats]
eisers,
gemachtigde: mr. J.P. van Rossum,
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Pot.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2008 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de aangevraagde exploitatievergunningen van de door CV Future gedreven ondernemingen, Coffeeshop Future (Osdorper Ban 840) en Café Future (Baden Powellweg 934), geweigerd. Voorts heeft verweerder bestuursdwang aangezegd teneinde er voor te zorgen dat CV Future de exploitatie van de reeds gesloten ondernemingen gestaakt houdt.
CV Future heeft op 16 mei 2008 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvragen en tevens op 21 mei 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 27 mei 2008 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en verweerder opgedragen binnen twee weken na bekendmaking van de uitspraak te beslissen op de aanvragen.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft verweerder de bezwaren van CV Future tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2010.
Mede namens CV Future is verschenen [eiser 2], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
- Feiten en omstandigheden
1.1. CV Future exploiteerde tot 1 oktober 2007 de ondernemingen Café Future en Coffeeshop Future (hierna: de ondernemingen).
- Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) is het verboden zonder een vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.
2.2. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
2.3. Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, van de Awb wordt in de beschikking (tot toepassing van bestuursdwang) een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
2.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob), kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, een aangevraagde beschikking weigeren dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede gebruikt zal worden om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (a) of strafbare feiten te plegen (b).
2.5. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet Bibob wordt, voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
- feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
- ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
- de aard van de relatie en
- de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
2.6. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet Bibob wordt, voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
- feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
- ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
- de aard van de relatie en
- het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
2.7. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob staat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
- hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
- hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of,
- een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.
2.8. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, onder a, van de Wet Bibob vindt de weigering dan wel intrekking van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, slechts plaats indien deze evenredig is met de mate van het gevaar.
2.9. Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob hebben bestuursorganen eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
- Standpunten van partijen
3.1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het standpunt dat ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Wet Bibob). Verweerder heeft voorts gesteld dat feiten en omstandigheden doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde vergunningen een strafbaar feit is gepleegd. (artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob). Verweerder verwijst in dit verband naar het advies van het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) van 24 april 2008.
3.2. Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
- Beoordeling
4.1. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar is ingesteld namens CV Future. Het beroepschrift is ingediend namens CV Future, [eiser 1], Kinza B.V. en [eiser 2]. Op grond van artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. [eiser 1], Kinza B.V. en [eiser 2] hebben geen bezwaar ingesteld. De omstandigheid dat [eiser 1] en Kinza B.V. vennoten zijn van CV Future en het feit dat [eiser 2] bestuurder is van Kinza B.V. maken dit niet anders. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan [eiser 1], Kinza B.V. en [eiser 2] niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar hebben gemaakt. Het beroep van [eiser 1], Kinza B.V. en [eiser 2] is reeds hierom niet-ontvankelijk.
4.2. De rechtbank stelt voorts vast dat CV Future (hierna: eiseres) sinds 1 oktober 2007 de ondernemingen niet meer exploiteert. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 5 juni 2002 te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AE3664) kan procesbelang gelegen zijn in de mogelijkheid om schadevergoeding te verkrijgen. De enkele stelling dat schade is geleden, is onvoldoende voor het aannemen van een procesbelang, omdat tot op zekere hoogte aannemelijk moet worden gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Eiseres heeft gesteld dat zij door de bestreden besluitvorming de ondernemingen niet kon exploiteren terwijl de kosten wel gewoon doorliepen. Het salaris van de werknemers en de huur is voor de duur van ongeveer tien maanden doorbetaald zonder dat daar inkomsten tegenover stonden. Daarbij is een verbouwing bekostigd die nu nutteloos is gebleken. Tegen deze achtergrond heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden en bestaat mitsdien procesbelang bij een inhoudelijke beslissing van de rechtbank op het nu voorliggende beroep.
4.3. Verweerder heeft het onder overweging 3.1. genoemde Bibob-advies in het geding gebracht en medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank hiervan kennis zal mogen nemen. De rechtbank heeft op 23 maart 2010 onder toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiseres heeft op 11 mei 2010 met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb aan de rechtbank toestemming gegeven om mede op grondslag van het Bibob-advies uitspraak te doen.
4.4. Ten aanzien van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.1. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van
8 juli 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BJ1892) vergt het met recht inroepen van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob dat aannemelijk is dat bepaalde strafbare feiten zijn gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder verwijzing naar het in overweging 3.1 genoemde advies van het LBB aannemelijk mogen achten dat door [[betrokkene]] strafbare feiten zijn gepleegd die verband houden met Opiumwetdelicten. De rechtbank hecht met name belang aan het feit dat [[betrokkene]] sinds
11 juli 2007 is gedetineerd in Turkije vanwege handel in verdovende middelen.
4.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiseres in relatie staat tot de strafbare feiten gepleegd door [[betrokkene]] als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob. De rechtbank acht in dit verband van belang dat - eiseres heeft dit niet betwist - [[betrokkene]] de ondernemingen in het verleden heeft gekocht en ook als eigenaar heeft geëxploiteerd.
4.4.3. Niet in geschil is voorts dat de huidige bedrijfsstructuur van eiseres (een commanditaire vennootschap) op initiatief van [[betrokkene]] tot stand is gekomen. Uit de oprichtingsovereenkomst blijkt dat [eiser 1] en Kinza B.V. vanaf 1 januari 2004 als beherend vennoten en Sivas B.V. als commanditaire vennoot optreden. Uit de overeenkomst blijkt ook dat [eiser 1] de eigendom van de ondernemingen heeft ingebracht. Hoe de eigendom van de ondernemingen van [[betrokkene]] is overgegaan op [eiser 1] is echter onduidelijk gebleven. Hoewel eiseres daartoe reeds in de bezwaarfase in de gelegenheid is gesteld, heeft zij daarover ook ter zitting desgevraagd niet de vereiste duidelijkheid verschaft. Verweerder heeft op grond van onduidelijke geldstromen tussen eiseres, Sivas B.V. en Kinza B.V. mogen aannemen dat het vermoeden bestaat dat [[betrokkene]] via Sivas B.V. een groot deel van de winst van eiseres ontvangt. Zo ontving Sivas B.V. volgens de vennootschapsovereenkomst voor het inbrengen van de inventaris een maandbedrag van
€ 5.000,- in welk verband geen einddatum in de overeenkomst is bepaald. Uit de jaarrekening van Sivas B.V. blijkt dat deze inventaris een boekwaarde heeft van (slechts)
€ 33.381,-. Verder is gebleken dat Sivas B.V. van eiseres een bedrag van € 13.155,- per maand ontving als vergoeding voor het economisch gebruik van de coffeeshop en het café. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat dit bedrag relatief hoog is en daardoor een onzakelijk karakter heeft nu dit bedrag niet ziet op het gebruik van het huurrecht en de vergunningen. Deze zijn immers door [eiser 1] in persoon ingebracht. Eiseres heeft omtrent deze geldstromen desgevraagd niet de vereiste duidelijkheid verschaft. Dat eiseres een vehikel zou zijn waaruit [eiser 1] na haar echtscheiding in 2006 van [[betrokkene]] alimentatie van [[betrokkene]] zou hebben ontvangen, is in ieder geval niet gebleken.
4.4.4. Daarbij komt dat uit het Bibob-advies blijkt dat [[betrokkene]] zich ook na 2006 tegenover de politie heeft voorgedaan als de eigenaar van eiseres en dat hij met een medewerker telefonisch heeft gesproken over de toekomst van Café Future en energierekeningen van Coffeeshop Future.
4.4.5. Tegen deze achtergrond en gelet op het feit dat de bedrijfsstructuur van eiseres tot op heden niet is gewijzigd, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat
[[betrokkene]] vermogen heeft verschaft aan eiseres. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat
[[betrokkene]] zeggenschap over eiseres heeft gehad. Bovendien is aldus aannemelijk dat [[betrokkene]] tot de beëindiging van de exploitatie van de ondernemingen op 1 oktober 2007 in een zakelijk samenwerkingsverband stond tot eiseres.
4.5. De rechtbank komt, gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten die verband houden met handel in drugs, welke feiten in het meer recente verleden zijn gepleegd. Aangezien dergelijke delicten er naar hun aard op gericht zijn om op geld waardeerbare voordelen voort te brengen, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat ernstig gevaar bestaat dat de door eiseres verzochte exploitatievergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Hetgeen door eiseres ter zake overigens nog is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Nu verweerder de weigering van de vergunningen reeds op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob kon baseren, behoeven de overige grondslagen van verweerders besluit, artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet Bibob geen bespreking.
4.6. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat door de gemeente is toegezegd dat geen beletsel bestond voor de verlening van de nieuwe vergunningen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de opmerking van mevrouw Soto van de afdeling Bouwzaken en Vergunningen dat zij geen problemen verwacht rond het overzetten van de vergunning, omdat het om een bestaand bedrijf gaat en de bedrijfsleiding niet verandert, - de rechtbank begrijpt dit betoog aldus dat een beroep wordt gedaan op het vertrouwensbeginsel - niet worden gekwalificeerd als een ondubbelzinnige, ongeclausuleerde toezegging. Er wordt door haar immers slechts een verwachting uitgesproken. Voorts is geen sprake van een mededeling in schriftelijke vorm. Gelet hierop faalt het betoog van eiseres.
4.7. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de vergunningen nog niet waren verlopen zodat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat nieuwe aanvragen moesten worden ingediend, merkt de rechtbank op dat dit onverlet laat dat verweerder ook zonder dat een aanvraag voor verlening van een exploitatievergunning is ingediend, bevoegd is een dergelijke vergunning in te trekken. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden op grond van de Wet Bibob. Uit het Bibob-advies blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat door verweerder op
20 augustus 2007 een tip van de officier van justitie is ontvangen betreffende de ondernemingen van eiseres, hetgeen heeft geleid tot een verzoek aan het LBB om ter zake onderzoek te doen.
4.8. Gelet op het bovenstaande komt het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het beroep van eiseres daarom ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep van [eiser 1], Kinza B.V. en [eiser 2] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van CV Future ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en R. Raat, leden, in aanwezigheid van
- S. Leijen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2011.