Trefwoord(en) | Ernstig gevaar a-grond Zakelijk samenwerkingsverband Ernstig gevaar b-grond |
---|---|
Toepassingsgebied(en) | Vuurwerkverkoopvergunning |
Wetsartikel(en) | Art. 3 lid 1 sub a Art. 3 lid 1 sub b Art. 7 lid 1 |
Hoofdpunten
· R.o. 8: Bij de toepassing van de Wet Bibob is niet vereist dat een veroordeling onherroepelijk is.
· R.o. 9: In een familierelatie staan en het gegeven dat allen in dezelfde branche werkzaam zijn, zijn aanwijzingen voor een mogelijk samenwerkingsverband (ECLI:NL:RVS:2006:AX4420).
· R.o. 10: Er mag worden uitgegaan van hetgeen in het handelsregister staat geregistreerd. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokkene om “de omschrijving van de werkzaamheden van de onderneming te wijzigen indien die informatie niet meer actueel zou zijn.”
· R.o. 10, 11 en 12: De burgemeester is terecht uitgegaan van een zakelijk samenwerkingsverband tussen A.M. Cafferata [eiseres] en J. Cafferata met Caffero BV op basis van de volgende feiten en omstandigheden:
o R.o. 10: Er is sprake van een familierelatie.
o R.o. 10: Er wordt ingegaan op het element ‘werkzaam in dezelfde branche’ ten aanzien van het zakelijk samenwerkingsverband. De verkoop van vuurwerk en organisatie van vuurwerkshows worden als vergelijkbare werkzaamheden aangemerkt:
“De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat de verkoop van vuurwerk en het organiseren van vuurwerkshows niet als vergelijkbare werkzaamheden kunnen worden aangemerkt.”
o r.o. 10: Er is sprake van een nauwe band tussen A.M. Cafferata [eiseres] en J. Cafferata met Caffero BV vanwege de verklaring van eiseres “dat zij alles rond de vuurwerkverkoop aan Caffero BV heeft uitbesteed, omdat zij daarvoor zelf de tijd noch het materiaal heeft”.
o r.o. 11: Naast het optreden als verhuurder van het vestigingspand door Caffero BV, wegen de volgende omstandigheden mee bij het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband: “Gebleken is dat eiseres niet alleen het pand aan de [adres] van [Caffero BV] huurt en met [De Vuurwerkkoningin] in de maand december haar bedrijfsactiviteiten vanuit dit pand verricht, maar dat [Caffero BV] ook zorg draagt voor de keuring, de domeinnaam, de website, de gehele inventaris, de nutsvoorzieningen, reclamematerialen en de naam ‘knalshop [Rozenlaan]’.
o r.o. 11: dat eisers alleen in december vanaf dit adres actief is doet niet wezenlijk af aan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband.
o r.o. 11: De burgemeester mocht uitgaan van betrokkenheid van [J. Cafferata] bij [Caffero BV] aangezien “[J. Cafferata] de domeinnaam [‘www.caffero.nl’] van Cafffero BV heeft gebruikt en dat hij op die website werd gepresenteerd als eigenaar/directeur/verkoop, terwijl in die tijd niet hij maar [S. Cafferata] formeel bestuurder en eigenaar van [Caffero BV] was.”
o r.o. 11: Het gebruiken van een domeinnaam om niet kan een element vormen voor betrokkenheid bij de onderneming. De rechtbank stelt dat niet wordt betwist dat “[J. Cafferata] geen vergoeding heeft betaald voor het gebruik of de overname van een domeinnaam, terwijl een domeinnaam voor degene die zich daarvan wenst te bedienen waarde heeft in het economisch verkeer. Niet valt in te zien wel zakelijk belang [Caffero BV] heeft bij een dergelijke transactie.”
o r.o. 12: Niet-nakoming van betaling van het aankoopbedrag voor de aandelen in [Caffero BV] vormt volgens de rechtbank een aanknopingspunt voor een zakelijk samenwerkingsverband: “Tot slot ziet de rechtbank in het feit dat eiseres het aankoopbedrag van € 20.000,- voor de in december 2011 van J. Cafferata gekochte aandelen Caffero BV pas heeft betaald nadat zij in januari 2013 de aandelen voor datzelfde bedrag had verkocht aan S. Cafferata, een aanknopingspunt dat eiseres in een zakelijk samenwerkingsverband tot J. Cafferata heeft staan. Immers, in een ‘ normale’ zakelijk relatie zou de verkopende partij nakoming van de betaling hebben gevorderd.”
o R.o. 12: Dat de betaling niet werd nagekomen omdat door Caffero BV geen winst werd gemaakt en eiseres contractueel 4% boeterente over het bedrag heeft moeten betalen “doet niet af aan de omstandigheid dat J. Cafferata eiseres feitelijk kapitaal heeft verschaft in een periode dat de strafzaak tegen hem aanhangig was en er in die periode dus sprake was van een (schuld)relatie.”
· r.o. 14: Het is niet van belang dat de betrokkene zelf actief deelneemt aan de strafbare feiten.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Bestuursrecht l
Zaaknummer: ROT 16/4528
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2016 in de zaak tussen
[eiseres], te Westmaas, eiseres,
gemachtigde: mr. LP. Sigmond,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R.W. Veldhuis.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergunning van eiseres als bedoeld in artikeI2:72 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Rotterdam 2012 voor de verkoop van vuurwerk op [locatie] hierna: de vuurwerkverkoopvergunning) ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 24 december 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij besluit van 23 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift, met bijlagen, ingediend. Eiseres heeft nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. J.R. Baas en mr. W.H. Tulmans.
Overwegingen
1. Bij besluit van 13 november 2013 heeft verweerder aan eiseres een vuurwerkverkoopvergunning (met daaraan verbonden voorwaarden) verleend voor de duur van vijf jaar. Naar aanleiding van signalen dat eiseres niet de (volledige) zeggenschap over het vuurwerkverkooppunt zou hebben, heeft verweerder op 15 juni 2015 op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) het Landelijk Bureau Bibob (LBB) verzocht om advies met betrekking tot de mate van gevaar als bedoeld in artikel3 van de Wet Bibob. Het LBB heeft op 6 november 2015 advies aan verweerder uitgebracht. In vervolg op dit advies heeft verweerder eiseres bij brief van 12 november 2015 meegedeeld voornemens te zijn de aan haar verleende vergunning in te trekken. Tegen dit voornemen heeft eiseres een zienswijze ingediend. Op 26 november 2015 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder mede op grond van het advies van het LBB geconcludeerd dat ernstig gevaar bestaat dat de aan eiseres verleende vuurwerkverkoopvergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen ofte verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en dat een mindere mate van gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Verweerder heeft zich op die grond genoodzaakt gezien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er een zakelijk samenwerkingsverband bestaat als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob tussen eiseres, haar achterneef [naam 1] en de besloten vennootschap […] (sinds 18 november 2015 genaamd SCI Beheer B.V; hierna: [besloten vennootschap]).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat vaststaat dat [naam 1] is veroordeeld voor het plegen van delicten, waarmee hij en zijn bedrijven groot financieel voordeel hebben behaald. Ook staat vast dat eiseres, [naam 1] en diens broer [naam 2], eigenaar van de aandelen van [besloten vennootschap], familie van elkaar zijn en werkzaam zijn in dezelfde branche, namelijk vuurwerkverkoop, alsmede dat eiseres één keer per jaar, in december, het pand aan [locatie] huurt van [besloten vennootschap] en de huur achteraf betaalt, wat erop wijst dat zij met [besloten vennootschap] een zakelijke relatie heeft die gericht is op samenwerking en een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. Tevens is gebleken dat [naam 1] gebruik maakt van de domeinnaam van [besloten vennootschap] en zich op de website als "eigenaar/directeur/verkoop" presenteert. Gelet hierop bestaat ook tussen [naam 1] en [besloten vennootschap] een zakelijke relatie die is gericht op samenwerking en een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. Tot slot is verweerder van mening dat ook op grond van het feit dat eiseres de aandelen van [besloten vennootschap] in december 2011 van [naam 1] heeft gekocht voor € 20.000,-- en dit bedrag pas heeft betaald nadat zij in januari 2013 de aandelen voor datzelfde bedrag heeft verkocht aan [naam 2], kan worden geconcludeerd dat eiseres in een zakelijk samenwerkingsverband tot [naam 1] heeft gestaan. Hiermee heeft [naam 1] feitelijk aan eiseres kapitaal verschaft in een periode dat de strafzaak tegen hem al aanhangig was. Op grond van het vorenstaande stelt verweerder dat het aannemelijke zakelijke samenwerkingsverband erop wijst of redelijkerwijs doet vermoeden dat een ernstig gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob.
4. Eiseres stelt in beroep, kort weergegeven, dat geen sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband. Eiseres vindt het onterecht dat door [naam 1] gepleegde strafbare feiten haar worden tegengeworpen. Te meer nu deze feiten al bekend waren ten tijde van het verlenen van de vuurwerkverkoopvergunning in 2013. Eiseres ziet niet in hoe zij haar vergunning zou kunnen gebruiken voor het benutten van uit strafbare feiten verkregen voordelen of voor het (mede) plegen van strafbare feiten.
5. Op grond van artikel 2:72, eerste lid, van de APV Rotterdam 2012, is het verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van de burgemeester.
6. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen ofte verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Het tweede lid bepaalt dat, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, de mate van het gevaar wordt vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen ofte verkrijgen voordelen.
Op grond van het vierde lid, aanhef en onder c, staat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan. Het vijfde lid bepaalt dat de weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, slechts plaatsvindt indien deze evenredig is met de mate van het gevaar en voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet Bibob kan een gemeentelijke vergunning, die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd
dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.
7. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 17 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:4l0), mag een bestuursorgaan, gelet op de deskundigheid van het LBB, in beginsel van het Bibob-advies uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig ofte weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet op het advies van 6 november 2015 van het LBB heeft mogen afgaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.1. [Naam 1] is bij vonnis van de rechtbank Den Bosch van 31 mei 2013 (niet onherroepelijk) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden wegens (samengevat) het (mede)plegen van valsheid in geschrifte, van witwassen, van handelen in strijd met de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet milieubeheer en het Vuurwerkbesluit en deelname aan een criminele organisatie in de periode van 2006 tot en met januari 2009, waarbij, voor zover betreft het witwassen, bewezen is geacht dat (mede) [naam 1] een bedrag van € 1.003.000,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
8.2. Voor zover eiseres betoogt dat tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld, zodat de veroordeling van [naam 1] nog niet onherroepelijk is, faalt dit. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 8juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJl892), dat bij de toepassing van de Wet Bibob een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling geen vereiste is. Daarmee is in beroep vooral in geschil de vraag of eiseres in een zakelijk samenwerkingsverband tot [naam 1] staat of heeft gestaan.
9. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:117) moet voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband een zakelijke relatie bestaan die is gericht op samenwerking en een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. Daarnaast volgt uit deze rechtspraak, onder meer de uitspraak van 24 mei 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX4420), dat in een familierelatie en het gegeven dat allen in dezelfde branche werkzaam zijn, al aanwijzingen zijn gelegen voor een mogelijk samenwerkingsverband.
10. Niet in geschil is dat tussen eiseres, [naam 1] en [naam 2], de eigenaar van
[besloten vennootschap], een familierelatie bestaat. Eiseres betwist echter dat betrokkenen werkzaam zijn in dezelfde branche, namelijk vuurwerkverkoop. Daartoe voert zij in beroep aan dat weliswaar volgens de uittreksels van de Kamer van Koophandel zowel [besloten vennootschap] als [de onderneming van eiseres] handelen in vuurwerk, maar dat dit slechts een loze kreet is, omdat [naam 2] ([besloten vennootschap]) - voor zover zij weet - niet in vuurwerk handelt en [naam 1] vuurwerkshows organiseert, wat iets anders is dan verkoop van vuurwerk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van de werkzaamheden van [besloten vennootschap] terecht is uitgegaan van hetgeen volgens het uittreksel staat geregistreerd. Verweerder heeft er in het verweerschrift terecht op gewezen dat het op de weg van de opeenvolgende eigenaren van [besloten vennootschap] (onder wie eiseres) had gelegen om de omschrijving van de werkzaamheden van de onderneming te wijzigen indien die informatie niet meer actueel zou zijn. Voorts heeft eiseres haar stelling dat [besloten vennootschap] niet in de vuurwerkbranche werkzaam is, niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat de verkoop van vuurwerk en het organiseren van vuurwerkshows niet als vergelijkbare werkzaamheden kunnen worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres, [besloten vennootschap] en [naam 1] werkzaam zijn in dezelfde (vuurwerk)branche.
11. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank sprake van nauwe banden tussen eiseres […], [besloten vennootschap] en [naam 1]. Zo getuigt de door eiseres gegeven verklaring, namelijk dat zij alles rond de vuurwerkverkoop aan [besloten vennootschap] heeft uitbesteed omdat zij daarvoor zelf de tijd noch het materiaal heeft, van nauwe banden met deze onderneming. Gebleken is dat eiseres niet alleen het pand aan [locatie] van [besloten vennootschap] huurt en met [haar onderneming] in de maand december haar bedrijfsactiviteiten vanuit dit pand verricht, maar dat [besloten vennootschap] ook zorg draagt voor de keuringen, de domeinnaam, de website, de gehele inventaris, de nutsvoorzieningen, reclamematerialen en de naam "knalshop [locatie]". De stelling van eiseres in beroep dat [locatie] geen vestigingspand is en dat [haar onderneming] alleen in december vanaf dit adres actief is, doet niet wezenlijk af aan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiseres […] en [besloten vennootschap].
Anderzijds is van belang dat [naam 1] de domeinnaam […] van [besloten vennootschap] heeft gebruikt en dat hij op die website werd gepresenteerd als "eigenaar/directeur/verkoop", terwijl in die tijd niet hij maar [naam 2] formeel bestuurder en eigenaar van [besloten vennootschap] was. Niet wordt betwist dat [naam 1] geen vergoeding heeft betaald voor het gebruik of de overname van de domeinnaam, terwijl een domeinnaam voor degene die zich daarvan wenst te bedienen waarde heeft in het economisch verkeer. Niet valt in te zien welk zakelijk belang [besloten vennootschap] heeft bij een dergelijke transactie. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van een nauwe betrokkenheid van [naam 1] bij [besloten vennootschap].
12. Tot slot ziet de rechtbank in het feit dat eiseres het aankoopbedrag van € 20.000,-- voor de in december 2011 van [naam 1] gekochte aandelen [besloten vennootschap] pas heeft betaald nadat zij in januari 2013 de aandelen voor datzelfde bedrag had verkocht aan [naam 2], een aanknopingspunt dat eiseres in een zakelijk samenwerkingsverband tot [naam 1] heeft gestaan. Immers, in een "normale" zakelijke relatie zou de verkopende partij nakoming van betaling hebben gevorderd. De door eiseres hierover gegeven verklaring dat zij niet eerder tot betaling kon overgaan vanwege het feit dat [besloten vennootschap] geen winst maakte en zij dus geen geld had om [naam 1] te betalen, en dat zij contractueel nog 4% boeterente over het bedrag heeft moeten betalen, doet niet af aan de omstandigheid dat [naam 1] eiseres feitelijk kapitaal heeft verschaft in een periode dat de strafzaak tegen hem aanhangig was en er in die periode dus sprake was van een (schuld)relatie. Dit gegeven rechtvaardigt op zichzelf reeds de conclusie dat eiseres in relatie staat tot de door [naam 1] gepleegde strafbare feiten als bedoeld in de Wet Bibob en draagt eveneens bij aan het oordeel dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband.
13. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat ondanks de door [naam 1] gepleegde strafbare feiten in 2013 de vuurwerkverkoopvergunning aan haar is verleend, overweegt de rechtbank dat verweerder pas naar aanleiding van de begin 2015 door hem ontvangen signalen, het LBB om advies heeft gevraagd. Het op 6 november 2015 door het LBB aan hem uitgebrachte advies is vervolgens aanleiding geweest om de vergunning in te trekken. Van een eerdere wetenschap van verweerder van de strafbare feiten van [naam 1] en het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband tussen eiseres en [naam 1], is niet gebleken.
14. Voor zover eiseres heeft betoogd dat haar niet duidelijk is hoe zij de vergunning zou moeten gebruiken om uit gepleegde strafbare feiten verkregen ofte verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, kan haar dit niet baten. Het is niet van belang dat eiseres zelf actief deelneemt aan strafbare activiteiten. Het gaat om het, op feiten en omstandigheden gegrond, vermoeden dat een onderneming of activiteit (hier: het verkopen van vuurwerk) gebruikt zou kunnen worden voor bijvoorbeeld het witwassen of investeren van inkomsten of vermogen uit strafbare activiteiten. Zoals hiervoor is geoordeeld, bestaat er een zakelijke relatie tussen eiseres, [besloten vennootschap] en [naam 1]. Nu er als vaststaand vanuit moet worden gegaan dat [naam 1] onder meer is veroordeeld voor (kortweg) het plegen van valsheid in geschrifte, het witwassen van illegaal verdiend geld en illegale handel in vuurwerk, en dergelijke strafbare feiten naar hun aard doorgaans gericht zijn om op geld waardeerbare voordelen voort te brengen, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het ernstige gevaar bestaat dat de vuurwerkverkoopvergunning mede zal worden gebruikt om de uit deze feiten verkregen ofte verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet Bibob in samenhang met artikel3 van de Wet Bibob, om de aan eiseres verleende vuurwerkverkoopvergunning in te trekken.
16. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. H. Bedee en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep
worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State